Nummer met lokaal tarief

Tegelwerken niet volgens de regels van de kunst

Onze advocaten zijn gespecialiseerd in Contracten.

Contacteer ons via het online formulier of bel ons kantoor te Gent, Antwerpen of Brussel.

INZAKE VAN:

J.C.,

appellant,

TEGEN:

L. N.V.,

geïntimeerde,

Advocaat: Mr. Herman VAN MALDEGHEM, advocaat.

Ter zitting aanwezig: Mr. Herman VAN MALDEGHEM

I. DE PROCEDURE

1.- In deze zaak oordeelt het hof over het hoger beroep ingesteld tegen een vonnis gewezen na tegenspraak door de rechtbank van koophandel te Brussel op 24 juni 2011 (AR A/06/10593).

2. Overeenkomstig artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken wordt voor de rechtspleging de Nederlandse taal gebruikt.

3. De zaak wordt behandeld en berecht na tegenspraak.

4. Appellant J.C. verklaart op p. 1 van zijn syntheseconciusie dat het bestreden vonnis werd betekend op 12 augustus 2011.

Het hoger beroep werd ingesteld op 12 september 2011. Het is tijdig en regelmatig naar vorm ingesteld. Het is ontvankelijk.

II. DE FEITEN

5. Op 5 januari 2006 heeft opdrachtgever nv L. NV (hierna ‘L. NV’ genoemd) met aannemer J.C. (hierna ‘C.’ genoemd) een aannemingsovereenkomst gesloten voor het uitvoeren van tegelwerken in Residentie X.

Deze werken werden uitgevoerd in de 2de helft van januari 2006.

Op 22 september 2006 heeft opdrachtgever L. NV aannemer C. per fax op de hoogte gebracht van de klacht van de heer en mevrouw K.-D. van appartement X in Residentie X, dat op verschillende plaatsen de vloertegels en de voegen loskwamen. Tevens werd in deze fax verwezen naar telefoongesprekken die in dit verband zouden gevoerd zijn.

Op 23 oktober 2006 heeft L. NV aannemer C. met een aangetekende brief in gebreke gesteld en daarop is geen reactie gekomen.

III. DE VORDERINGEN EN DE BESTREDEN BESLISSING

a. Eerste aanleg

6. Op 1 december 2006 stelde opdrachtgever L. NV een inleidende vordering in tegen aannemer C. tot het betalen van een provisionele schadevergoeding en tot het aanstellen van een deskundige.

Aannemer C. besloot tot de ongegrondheid van de vordering en vroeg, ondergeschikt, de opdracht van de expertise te herformuleren.

Bij vonnis van 12 januari 2007 werd D. als deskundige aangesteld, die – nadat zijn voorverslag reeds was afgerond – bij vonnis van 25 januari 2008 omwille van gezondheidsredenen werd vervangen door D.E.

Gerechtsdeskundige E. legde zijn verslag (daterend van 6 januari 2009) neer ter griffie van de rechtbank van koophandel te Brussel op 12 januari 2009.

De schade werd door gerechtsdeskundige E. geraamd op 13.343,16 EUR exclusief BTW. Daarnaast weerhield de deskundige een huurderving van 600 EUR en een verhuiskost van de inboedel voor 3.887 EUR exclusief BTW.

Na dit eindverslag vorderde opdrachtgever L. NV de veroordeling van aannemer C. tot betaling van 21.448,49 EUR plus vergoedende intresten aan de gerechtelijke intrestvoet vanaf de datum van het deskundigenverslag (6 januari 2009).

Aannemer C. heeft na de neerlegging van het eindverslag geen conclusies meer neergelegd en is ook niet op de openbare terechtzitting van 20 mei 2011 verschenen.

De eerste rechter heeft op 20 mei 2011 deze zaak in beraad genomen met toepassing van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek.

De eerste rechter veroordeelde aannemer C. tot betaling van 21.448,49 EUR plus verwijlintresten aan de “gerechtelijke” intrestvoet vanaf 6 januari 2009 en veroordeelde hem ook tot de kosten van het geding inclusief alle expertisekosten en een rechtsplegingsvergoeding van 2.200 EUR.

b. Hoger beroep

7. Aannemer C. stelt hoger beroep in, herneemt zijn verweer en vraagt, ondergeschikt, hem toe te laten de eventuele veroordelingen af te betalen met maandelijkse aflossingen van 1.000 EUR.

Opdrachtgever L. NV besluit tot de ongegrondheid van het hoger beroep.

IV. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING EN HET ANTWOORD OP DE MIDDELEN VAN DE PARTIJEN

8. Aannemer C. verwijst naar het voorverslag van de eerste deskundige – zijnde deskundige D. – waaruit zou blijken dat C. niet op de hoogte zou zijn gebracht van het type chape dat werd gebruikt. Uit dit element leidt aannemer C. af dat er sprake is van een “culpa in contrahendo” in hoofde van opdrachtgever L. NV.

Ook zou uit het voormelde voorverslag blijken dat opdrachtgever L. NV aannemer C. onder druk zou gezet hebben om te starten met de betegeling zonder mee te delen dat de chape pas twee weken voor de plaatsing werd gelegd.

Opdrachtgever L. NV verwijst naar het eindverslag van gerechtsdeskundige E. die de aansprakelijkheid volledig bij aannemer C. legt. Bovendien verwijst L. NV naar het feit dat C. niet verschenen is op het ogenblik dat de zaak in eerste aanleg werd gepleit en dat zij ook geen opmerkingen meer heeft gegeven sinds het voorverslag van 15 oktober 2008.

9. Er is een wijziging van deskundige gebeurd in de loop van het onderzoek en het voorverslag van de eerste gerechtsdeskundige verschilt van het eindverslag van de tweede deskundige. Aannemer C. steunt zijn vorderingen op het voorverslag terwijl opdrachtgever L. NV verwijst naar het eindverslag van gerechtsdeskundige E.

10. Het feit dat aannemer C. geen opmerkingen meer heeft geformuleerd sinds het voorverslag doet niets ter zake.

Een deskundigenverslag is een advies voor de rechtbank en het staat partijen vrij om in iedere stand van het geding opmerkingen over de inhoud van dit verslag voor te leggen aan de rechtbank.

11.- Aannemer C. heeft kritiek op het eindverslag en stelt dat enkel het voorverslag kan gevolgd worden.

Het hof stelt vast dat gerechtsdeskundige E. – die gerechtsdeskundige D. is opgevolgd – duidelijk rekening heeft gehouden met de vaststellingen die zijn voorganger heeft weergegeven in zijn voorverslag.

Deskundige E. heeft duidelijk op basis van stukken vastgesteld dat er voldoende tijd is geweest om de chape uit te laten drogen. Op deze manier worden de vaststellingen van de eerste deskundige D. op dit punt op afdoend onderbouwde wijze weerlegd.

Dit geldt ook voor de discussie of opdrachtgever L. NV nu al dan niet aannemer C. had moeten inlichten over het gebruik van de “anhydriet”-chape. De eerste deskundige heeft inderdaad vastgesteld dat L. NV aannemer C. hierover niet heeft ingelicht, doch de tweede deskundige E. geeft duidelijk aan dat er een kleurverschil bestaat tussen “anhydriet”-chape en gewone chape. Daarnaast is de “anhydriet”-chape gladder dan gewone chape. Deskundige E. geeft in zijn eindverslag aan dat wanneer een tegellegger als professioneel geconfronteerd wordt met het gladde en anderskleurige oppervlak van de “anhydriet”-chape, hij zich omtrent deze ondergrond had moeten informeren en zich dus niet kan vergenoegen met een verwijzing naar het feit dat de opdrachtgever hem niet had laten weten dat het om een “anhydriet”-chape ging. Of de tegellegger in kwestie nu al dan niet ingelicht is over het gebruik van “anhydriet”-chape doet er volgens het advies van de deskundige niet toe. Een voorzichtige professionele tegelleger in dezelfde omstandigheden geplaatst had nazicht moeten doen van de staat van de ondergrond waarop hij moest vloeren en had op zicht kunnen vaststellen dat er gebruik was gemaakt van een ander type chape waardoor hij zich had moeten vergewissen van de eigenschappen van deze ondergrond.

In die optiek kan het standpunt van aannemer C. niet gevolgd worden.

Bovendien stelt deskundige E. vast dat aannemer C. geen rekening heeft gehouden met de voorschriften die gelden voor de door hem gebruikte lijm op de bewuste ondergrond. De deskundige wijst op het feit dat er in dit geval zich, volgens de productvoorschriften, een voorbehandeling opdrong van de ondergrond met een bepaald product (OMNIBIND TP). Het staat bijgevolg vast dat in deze zaak sprake is van een uitvoeringsfout in hoofde van aannemer C.

Uit de lezing van beide verslagen moet worden vastgesteld dat het eindverslag van deskundige E. niet volledig als tegenstrijdig moet worden geacht met het voorverslag van deskundige D.. Het verslag van de heer E. bouwt verder op het verslag van de heer D.

Het verslag van de heer E. wordt bovendien op solide en overtuigende wijze onderbouwd.

Aannemer C. weerlegt niet op afdoende wijze de vaststellingen en conclusies zoals opgenomen in het eindverslag van deskundige E..

Er is geen reden om aan deze vaststellingen en conclusies te twijfelen.

Het vonnis van de eerste rechter moet op dit punt worden bevestigd.

12. Met betrekking tot de in het eerste vonnis weerhouden schadebedragen wordt geen enkel verweer gevoerd.

De beslissing van de eerste rechter waarbij aannemer C. wordt veroordeeld tot het betalen van een bedrag van 21.448,49 EUR in hoofdsom vermeerderd met intrest, wordt bevestigd.

Hetzelfde geldt voor de begroting van de rechtsplegingsvergoeding.

Aangezien het bedrag van de oorspronkelijke vordering zich situeert tussen 20.000,01 en 40.000 EUR, heeft de eerste rechter terecht een rechtsplegingsvergoeding van 2.200 EUR toegekend.

13. In ondergeschikte orde verzoekt aannemer C. om afbetalingstermijnen (1.000 EUR per maand) omdat hij ongelukkig en te goeder trouw zou zijn. Tevens zou aannemer C. dit bedrag niet in eenmaal kunnen voldoen.

Aannemer C. legt hieromtrent geen enkel stuk neer. Er is bijgevolg geen enkel element voor handen waaruit blijkt dat aannemer C. ongelukkig en te goeder trouw is, en moet worden beschouwd als iemand die zich in een financieel precaire situatie bevindt.

Ook dit punt van de vordering van aannemer C. moet worden afgewezen als ongegrond.

14. Uit het voorgaande blijkt dat het hoger beroep van aannemer C. ongegrond is en dat het eerste vonnis integraal moet worden bevestigd. Bijgevolg moet aannemer C. worden verwezen in de kosten van het hoger beroep, met inbegrip van een rechtsplegingsvergoeding begroot op 2.200 EUR.

Opdrachtgever L. NV vordert weliswaar de maximumrechtsplegingsvergoeding van 4.400 EUR wegens het beweerde kennelijk onredelijk karakter van het hoger beroep van aannemer C., maar dit punt van de vordering van opdrachtgever L. NV kan niet weerhouden worden. Uit geen enkel gegeven blijkt op afdoende wijze dat de houding van aannemer C. en het door hem ingestelde hoger beroep kennelijk onredelijk zouden zijn. Aannemer C. is in de loop van de procedure voor de eerste rechter inderdaad op een gegeven ogenblik afwezig geweest, doch in hoger beroep is de houding van aannemer C. steeds tijdig en accuraat geweest.

HET BESCHIKKENDE GEDEELTE

Om de bovenstaande motieven komt het hof, na tegenspraak, tot de volgende beslissing:

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk maar ongegrond;

Verwijst de heer J.C. in de gerechtskosten van de rechtspleging in hoger beroep;

Vereffent deze kosten in hoger beroep als volgt in hoofde van:
– J.C. op 186 EUR rolrecht en op 2.200 EUR rechtsplegingsvergoeding;
– de n.v. L. NV op 2.200 EUR rechtsplegingsvergoeding;

Arrest uitgesproken in openbare burgerlijke terechtzitting van de
twintigste kamer van het hof van beroep te Brussel op 8 oktober 2013 waar aanwezig waren en zitting hielden:
3. BOON, Voorzitter,
N. DE RIJCK, Raadsheer,
R. VAN RANSBEECK, Raadsheer,
bijgestaan door L. HEBBELIJNCK, Griffier,

Vond U dit artikel nuttig? Bedank ons met een review op google!
Gent
Antwerpen!

Kantoren

Gent

Brugsevaart 32

9030 Gent

+32 (0)9 349 61 23

Antwerpen

Brusselstraat 51

2018 Antwerpen

+32 (0)3 369 12 72

Brussel

Koloniënstraat 11

1000 Brussel

+32 (0)2 669 09 14