Nummer met lokaal tarief

Niet-concurrentiebeding overnameovereenkomst en kort geding

Onze advocaten zijn gespecialiseerd in Ondernemingsrecht.

Contacteer ons via het online formulier of bel ons kantoor te Gent, Antwerpen of Brussel.

(Opgenomen onder het artikel: Niet-concurrentiebeding bij overname)

Gent 19 april 2010

2009/RK/275 – In de zaak van:

METSO MINERALS BELUX NV

appellante,

tegen:

1. D. G. F.

2. TRADE GROUP INTERNATIONAL N.V.

geïntimeerden,

velt het hof het volgend arrest:

I Bestreden beslissing – Rechtspleging in hoger beroep

1.
Het hoger beroep is ingesteld bij verzoekschrift van 23 oktober 2009 tegen de beschikking van 9 oktober 2009 van de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Gent (K/53/09), die zitting nam in kort geding.

Het is tijdig en regelmatig naar de vorm. Een akte van betekening wordt niet voorgelegd.

2.
Het Hof heeft artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken in acht genomen.

De procedure gebeurde op tegenspraak.
Er werd kennis genomen van de overtuigings- en procedurestukken.

II Overblijvende betwisting – Feiten – Procedure in eerste aanleg

3.
De overblijvende betwisting betreft in eerste instantie de vraag of de kort geding rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering.

4.
De eerste rechter vatte de feiten beknopt maar correct samen op pagina 2 en 3 van het bestreden vonnis. Het volstaat daarnaar te verwijzen.

5.
De eerste rechter verklaarde de vordering toelaatbaar maar ongegrond.

III Voorwerp van het hoger beroep

6.
In graad van beroep vordert appellante de oorspronkelijke vordering van appellante in al haar onderdelen gegrond te verklaren en de volgende maatregelen op te leggen aan geïntimeerde:
– in hoofdorde, op grond van het niet – concurrentiebeding in artikel 7.1 en 7.2 van de overnameovereenkomst van 30 juni 2000:
· zich te onthouden van elk commercieel contact met of voorstel aan potentiële klanten/leveranciers in transportbanden met het doel in de Benelux een handel in transportbanden op te zetten, gedurende een periode ingaande vanaf het bevelschrift en tot 17 juni 2012 (periode van 3 jaar), onder verbeurte van een dwangsom van euro 100.000,00 per contact of voorstel;
· zich te onthouden van elke verkoop van transportbanden in de EU, gedurende een periode ingaande vanaf het bevelschrift en tot 17 juni 2012 (periode van 3 jaar), onder verbeurte van een dwangsom van euro 100.000,00 per verkochte transportband of onderdeel daarvan;
· zich te onthouden van elke afwerving van personeel van appellante, gedurende een periode ingaande vanaf het bevelschrift en tot 17 juni 2012 (periode van 3 jaar), onder verbeurte van een dwangsom van euro 500.000,00 per afwerving.
– in ondergeschikte orde, op grond van de artikelen 17,3° en 5° van de wet van 3 juli 1978 en de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken:
· zich te onthouden van verwarring stichtende mededelingen, op welke wijze ook, waarbij de indruk wordt gewekt dat de eerste geïntimeerde nog een band heeft met appellante, onder verbeurte van een dwangsom van euro 100.000,00 per verwarring stichtende mededeling;
· zich te onthouden van denigrerende mededelingen, op welke wijze ook, met het doel om afbreuk te doen aan de reputatie van appellante, onder verbeurte van een dwangsom van euro 100.000,00 per denigrerende mededeling;
· zich te onthouden van elk contact met bestaande klanten van appellante (voorkomend in het klantenbestand op datum van 17 juni 2009), op welke wijze ook, met het doel ze ertoe aan te zetten de bestaande handelsrelatie met appellante op te zeggen en met geïnti-meerden een nieuwe handelsrelatie aan te gaan, gedurende een periode ingaande vanaf het bevelschrift en tot 17 juni 2012 (periode van 3 jaar), onder verbeurte van een dwangsom van euro 100.000,00 per contact.
– de beslissing over de kosten te reserveren voor de bodemrechter.

7.
De heer D. G. en Trade Group International vorderen:
– in hoofdorde: uitspraak te doen omtrent het feit of het spoedeisend karakter door de nv Metso Minerals Belux in haar dagvaarding werd aangevoerd; desgevallend de beschikking van de Voorzitter van de rechtbank van koophandel teniet te doen wegens onbevoegdheid om in kort geding kennis te nemen van het geschil.
– in ondergeschikte orde: vast te stellen dat de maatregelen die appellante vordert elk spoedeisend karakter missen en bijgevolg de vordering toelaatbaar maar ongegrond te verkla-ren.
– uiterst ondergeschikt: te oordelen dat de gevorderde maatregelen de grenzen van het voorlopige overschrijden en de vordering bij gebrek aan rechtsmacht af te wijzen, minstens de maatregelen afhankelijk te maken van het instellen van een procedure ten gronde en minstens het klantenbestand per 16 juni 2009 mee te delen.
– de kosten in geval van afwijzing ten laste te leggen van appellante en in geval van gegrond verklaring bij het bodemgeschil te voegen.

IV Bespreking

Op de volgende gronden bevestigt het hof de bestreden beschikking.

Een kort geding wat de hoofdvordering betreft, een oneigenlijk kort geding wat de ondergeschikte vordering betreft

8.
Op grond van het tweede lid van artikel 584 Ger. Wb. kan de voorzitter van de rechtbank van koophandel bij voorraad uitspraak doen in de gevallen die hij of zij spoedeisend acht, in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel behoren.

De zaak wordt voor de voorzitter aanhangig gemaakt in kort geding (derde lid van artikel 584 Ger. Wb.).

Wanneer bij de voorzitter in kort geding een vordering wordt aangebracht door de dagvaarding van de eiser, in een geval waarvan de eiser stelt dat het spoedeisend is, dan is deze voorzitter bevoegd om van die vordering kennis te nemen. In geval de voorzitter de zaak niet spoedeisend acht, oefent deze rechter zijn rechtsmacht volledig uit door de vordering ongegrond te verklaren (Cass., 11 mei 1990, T.B.H., 1990, 774, met noot LINDEMANS, D., “Wanneer er wegens het ontbreken van spoed geen aanleiding is tot kort geding, is de vordering ongegrond”, T.B.H., 1990, 777).

Het is het onderwerp van de vordering, zoals door de eiser gesteld, dat bepalend is voor de bevoegdheid (Cass., 8 september 1978, Arr. Cass., 1978-’79, 26; 24 september 1979, Arr. Cass., 1979-’80, 89; 4 mei 1981, R.W., 1982-’83, 147, met noot LAENENS, J.).
Dit stemt overeen met de bevoegdheidsregels van het Gerechtelijk Wetboek wanneer het bedrag van de vordering de volstrekte bevoegdheid bepaalt. Ook in dat geval is het datgene wat in de dagvaarding als eis gesteld wordt, dat bepalend is voor de bevoegdheid (artikel 557 en volgende Ger. Wb.).

Opdat de kort gedingrechter bevoegd zou zijn, moet de dagvaarding derhalve het spoedeisend karakter van de vordering vermelden.

In deze zaak vermeldt de dagvaarding het spoedeisend karakter niet expliciet.

Met de nodige goodwill kan samen met de eerste rechter besloten worden dat de zinsnede “verzoekster vordert de onmiddellijke staking van elke concurrentiële activiteit” een aanduiding van het spoedeisend karakter van de vordering vormt.

Terecht heeft de eerste rechter zich als kort gedingrechter bevoegd verklaard, althans wat de hoofdvordering betreft.

9.
Ondergeschikt vordert Metso Minerals Belux op grond van de schending van de eerlijke handelspraktijken. De dagvaarding gaat uitgebreid in op de feiten en de grond van de zaak.
Metso Minerals Belux brengt in werkelijkheid een stakingsvordering, in hoofdzaak gegrond op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken, de voorlichting en de bescherming van de consument (hierna WHPC), zoals achteraf gewijzigd, aan.
De voorzitter van de rechtbank van koophandel die kennis neemt van een stakingsvordering op grond van de WHPC, neemt zitting zoals in kort geding en niet in kort geding. De bevoegdheid wordt verleend niet op basis van artikel 584, tweede lid Ger. Wb., maar op grond van artikel 589, 1° Ger. Wb..

In die laatste procedure is de vermelding van het spoedeisend karakter van de zaak niet wettelijk vereist. Het is immers een specifieke procedure, die haar oorsprong als dusdanig niet in de urgentie vindt (STORME, M. “De voorzitter, zetelend zoals in kort geding, meester der metamorfose?”, in: VAN COMPERNOLLE, J. en STORME, M. (eds.), Le développement des procédures comme en référé – De ontwikkeling van de procedures ‘zoals in kort geding’, Brussel, Bruylant, 1994,7).

Artikel 589, 1° Ger. Wb. schrijft geen bijzondere vormen voor. Het bepaalt enkel dat de voorzitter van de rechtbank van koophandel uitspraak doet, net zoals in kort geding. Het woord “zoals” of de aanduiding “zoals in kort geding” is wettelijk niet voorgeschreven, al is deze aanduiding of de term “oneigenlijk kort geding” of de aanduiding van artikel 589 Ger. Wb. natuurlijk te verkiezen om redenen van duidelijkheid en nauwkeurigheid.

De beide procedures (het kort geding en het oneigenlijk kort geding) zijn wel dezelfde.

Met de aanduiding “kort geding” heeft appellante in haar gedinginleidende dagvaarding duidelijk aangegeven dat zij de procedure van het kort geding wenste toe te passen. Met de verdere uiteenzetting in de dagvaarding heeft zij duidelijk aangegeven dat zij een stakingsvordering gegrond op de WHPC wenste in te leiden en dus eigenlijk de procedure zoals in kort geding of een oneigenlijk kort geding benaarstigde.

10.
Niets belet het hof de ondergeschikte vordering in de dagvaarding te lezen zoals hiervoor aangegeven en te oordelen op grond van artikel 589,1° Ger. Wb. en niet 584 Ger. Wb..
Aan de oorzaak en het voorwerp van de vordering wordt hierdoor niet geraakt.
Op geen enkele wijze worden de rechten van verdediging van de geïntimeerden geraakt.
Tenslotte is het ook proces-economisch verantwoord. Indien het hof zich onbevoegd zou verklaren voor het ontbreken van het woord “zoals”, zou appellante kunnen herdagen en haar dagvaarding volledig overnemen en er enkel het woord “zoals” aan toevoegen.

De hoofdvordering is ongegrond

11.
De eerste rechter wees de hoofdvordering af met de volgende motivering:

“De kortgeding rechter kan bewarende maatregelen opleggen wanneer uit een prima facie onderzoek blijkt dat de rechten van één der partijen, of alle partijen ernstige zouden geschonden worden en onherstelbare of minstens toch ernstige schade berokkend wanneer geen maatregelen zouden worden bevolen. Daarenboven kan de kortgedingrechter geen beslissingen nemen die de rechter ten gronde niet zou kun-nen nemen.

In casu draait de ganse discussie over de vraag of het niet – concurrentiebeding, zoals bedongen in de overnameovereenkomst geldig en afdwingbaar is ten aanzien van . Of anders gezegd kan zich op het niet-concurrentiebeding beroepen om de onmiddellijke stopzetting van de concurrentie activiteiten van te verkrijgen?

In casu zijn We prima facie beoordeeld van mening dat het geenszins zeker is dat het niet-concurrentiebeding opgenomen in de overnameovereenkomst, door de bodemrechter als geldig zal worden gezien. Immers is er niet alleen de vraag of een niet-concurrentiebeding over acht jaar niet overdreven is en wel de toets aan het principe van de vrijheid van handel, ingeschreven in artikel 7 van het decreet d’Allarde van 2-17 maart 1791, kan doorstaan. Maar bovendien blijft de vraag of het beding wel te rijmen valt met de bepaling van artikel 65 §2 alinea 4, 3° of artikel 65 §8 AOW 3 juli 1978 waar het niet-concurrentiebeding 12 maanden overstijgt terwijl bovendien de werkgever hier de arbeidsovereenkomst, anders dan om dringende redenen, heeft beëindigd.

Nu de rechten van hier onvoldoende onzeker zijn om een dermate zware sanctie als het verbod om een concurrerende activiteit op te starten te verantwoorden.”.

Het hof treedt deze beoordeling, die het juist bevindt, bij.

Ten onrechte argumenteert Metso Minerals Belux dat de eerste rechter enkel oog gehad heeft voor de belangen van de heer D. G. en Trade Group International. Het is impliciet aanwezig in het voorgaande. Er is impliciet geoordeeld dat dit belang niet opweegt tegen het belang van de heer D. G. en Trade International Group, nu de ogenschijnlijke rechten van Metso Mineral Belux onvoldoende vast staan.

Ook de beoordeling van de ogenschijnlijke rechten van Metso Mineral Belux is correct. De beweerde duidelijke formulering van de beide niet-concurrentiebedingen (zowel in de overnameovereenkomst als in de arbeidsovereenkomst) doet daar geen afbreuk aan.

Dat er een mogelijke daad van uitwinning zou kunnen zijn, is ondergeschikt aan het hiervoor vastgestelde feit dat de rechtsgeldigheid van de niet-concurrentiebedingen onvoldoende vaststaat om de gevraagde voorlopige maatregelen te rechtvaardigen.

Het beweerde misbruik van de vrijheid van handel staat prima facie niet voldoende vast en weegt niet op tegen de twijfel die prima facie naar voren komt over de rechtsgeldigheid van het niet-concurrentiebeding.

Het voorgaande geldt ook voor wat Metso Minerals Belux opwerpt met betrekking tot de vrijwaringsplicht van de verkoper.

Het pleidooi van Metso Minerals Belux voor “een tijdelijk moratorium op concurrentiële activiteit door geïntimeerden voor de duur van het geschil (aangezien een bodembeslissing de maatregelen ongedaan kan maken) en voor een maximum duur die de contractueel overeen gekomen duur niet overschrijdt” (p. 22 van de syntheseconclusie van appellante) wordt afgewezen, nu hiervoor geen voldoende rechtsgrond voorhanden is.

12.
De afwijzing van de hoofdvordering als ongegrond wordt bevestigd. Het hoger beroep is ongegrond op dit punt.

De ondergeschikte vordering is ongegrond

13.
Metso Minerals Belux beroept zich op het niet-concurrentiebeding in de overeenkomst tot overname van de aandelen en in de arbeidsovereenkomst. De basis van de vordering is derhalve contractueel.

Gelet op het feit dat de vordering tot staken, ook deze ten gronde, een bijzondere toepassing uitmaakt van artikel 1382 B.W. en gelet op de theorie van de samenloop tussen contractuele en quasi-delictuele schade, is vereist dat er zowel een fout buiten de overeenkomst als een aparte schade buiten de overeenkomst (die met de fout in oorzakelijk verband staat) bewezen wordt, opdat de vordering ook op grond van de WHPC gegrond zou zijn (Cass., 4 juni 1993, R.W., 1993-’94, met noot; STUYCK, J., “De vordering tot staking: samenloopregels en uitvoering van het bevel tot staking”, in: STUYCK, J. (ed.), Handelspraktijken anno 1996, nr. 36, p. 246-247; STUYCK, J. en PAUWELS, C., “Over co-existentie en samenloop tussen de vordering tot staken en de vordering ex contractu”, noot onder Cass, 4 juni 1993, T.B.H., 1994, 610, nr. 1; DE VROEDE, P. en BALLON, G.L., Handelspraktijken, Kluwer, Antwerpen, 1986, nr. 14126, p. 712, met referenties naar rechtspraak en rechtsleer).

Welnu, Metso Minerals Belux toont niet aan dat er zowel een fout als schade buiten de overeenkomst bestaan. De daden van oneerlijke concurrentie, waarnaar Metso Mineral Belux verwijst, staan niet los van de inbreuken op de niet-concurrentiebedingen die eerste geïntimeerde bonden, noch van de confidentialiteitsverplichting waartoe de heer D. G. gehouden zou kunnen zijn in het kader van zijn arbeidsovereenkomst en de overnameovereenkomst.

Ook de eventuele buiten-contractuele schade staat niet of niet voldoende vast, terwijl dit wettelijk nochtans vereist is.

14.
Terecht heeft de eerste rechter dan ook de vordering tot staken ongegrond verklaard.

Kosten

15.
In de mate geïntimeerden vorderen dat de kosten van beide aanleggen ten laste van appellante gelegd zouden worden, vormt dit een incidenteel hoger beroep, nu de eerste rechter de beoordeling met betrekking tot de kosten naar de bodemrechter verwees.

Omdat ondergeschikt een vordering tot staken ingesteld werd, is het gerechtvaardigd de kosten thans te bepalen.

16.
Op grond van de artikelen 1042, 1017 en 1022 Ger. Wb. wordt appellante tot betaling van de kosten veroordeeld.

De basisvergoeding voor de hoofdvordering bedraagt euro 1.200, voor elke aanleg.

OP DIE GRONDEN, het hof,

Het hoger principaal en incidenteel beroep zijn toelaatbaar, maar enkel dit laatste gegrond in de hierna volgende mate.

Het Hof:
– bevestigt het bestreden vonnis, behalve wat de tenlastelegging van de kosten betreft;
– wijst het hoger beroep af als ongegrond;
– veroordeelt appellante tot betaling van de kosten, bepaald als volgt:

geïntimeerde:
eerste aanleg:
rechtsplegingvergoeding: euro 1.200,00

hoger beroep:
rechtsplegingsvergoeding
hoofdvordering: euro 1.200,00.

Aldus gewezen door de zevende kamer van het Hof van beroep te Gent, zetelende in burgerlijke zaken samengesteld uit:

Vond U dit artikel nuttig? Bedank ons met een review op google!
Gent
Antwerpen!

Kantoren

Gent

Brugsevaart 32

9030 Gent

+32 (0)9 349 61 23

Antwerpen

Brusselstraat 51

2018 Antwerpen

+32 (0)3 369 12 72

Brussel

Koloniënstraat 11

1000 Brussel

+32 (0)2 669 09 14