Nummer met lokaal tarief

Artikels

Gescande handtekening kan gelden als elektronische handtekening

Artikel 2, tweede lid, 1°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten (hierna Wet Elektronische Handtekening) bepaalt dat onder een elektronische handtekening wordt verstaan “gegevens in elektronische vorm, vastgehecht aan of logisch geassocieerd met andere elektronische gegevens, die worden gebruikt als middel voor authentificatie”.

Artikel 4, § 5, Wet Elektronische Handtekening bepaalt dat een elektronische handtekening geen rechtsgeldigheid kan worden ontzegd en niet als bewijsmiddel in gerechtelijke procedures kan worden geweigerd louter op grond van het feit dat de handtekening in elektronische vorm is gesteld, of niet is gebaseerd op een gekwalificeerd certificaat, of niet is gebaseerd op een door een geaccrediteerd certificatiedienstverlener afgegeven certificaat of zij niet met een veilig middel is aangemaakt.

Hieruit volgt dat het aan de rechter staat de bewijswaarde van de elektronische handtekening te beoordelen en dus na te gaan of er voldoende waarborgen zijn of hij wiens ingescande handtekening is vermeld op de beslissing daadwerkelijk de beslissing ook heeft ondertekend.

Meer Lezen

Bewijs van schadevergoeding na ontbinding

De contractspartij die een eis tot ontbinding heeft ingesteld, kan aanspraak maken op een schadevergoeding. Deze bijkomende schade, waarvan de vergoeding naast het voordeel van de ontbinding wordt gevraagd, moet bewezen worden.

Meer Lezen

Toch uitwinningsvergoeding bij overlopen van cliënteel

In een arrest van 15 mei 2008 diende het Hof van Cassatie te oordelen over een geval waarbij het cliënteel van een bankagent mee was overgelopen na beëindiging van de handelsagentuur.

De bankagent in kwestie had m.n. na de beëindiging in een brief de klanten bedankt voor het in haar en haar familie gestelde vertrouwen, en tegelijk laten weten dat “zij steeds verder op haar zouden kunnen rekenen en dat hun wegen elkaar ongetwijfeld nog zouden kruisen”.

De bank had zelf het initiatief genomen om de (handels)agentuur te beëindigen, waarop de bankagent prompt een cliënteelvergoeding en bijkomende schadevergoeding vorderde.

Het Hof van Beroep te Brussel ging hier deels op in en veroordeelde de bank tot een bedrag van 116.500,00 euro ten titel van uitwinningsvergoeding.

Om tot een uitwinningsvergoeding gerechtigd te zijn, dienen verschillende voorwaarden vervuld te zijn. Eén hiervan is het feit dat de aangebrachte klanten of de aanzienlijke uitbreiding van de zaken met de bestaande klanten de principaal na de beëindiging van de overeenkomst nog aanzienlijke voordelen kunnen opleveren.

De overeenkomst bevatte een niet-concurrentiebeding, zodat hiertoe een wettelijk vermoeden speelde en de principaal aldus gedoemd was het tegendeel te bewijzen.

Het Hof oordeelde dat de bank niet het tegenbewijs leverde dat de agentuur haar geen aanzienlijke voordelen meer opleverde, erop wijzende dat het hierbij rekening hield met het feit dat het op het einde van de agentuur bestaande cliënteel de mogelijkheid bood om toekomstige bestellingen te bekomen en dit op een voortdurende en zelfs dagelijkse basis, gelet op de eigen aard van bankproducten, bankdiensten en bankrelaties.

De rechter in hogre beroep stelt verder dat het niet kan worden uitgesloten dat de door de bank ingeroepen afvloeiing van cliënteel te wijten is aan de wijze waarop het agentschap van de eiseres te Staden, na 30 juni 2001, werd uitgebaat.

Het Hof van Cassatie diende vast te stellen dat het eerste aangewende middel gericht was op een feitelijke beoordeling, zodat het middel niet ontvankelijk was.

Op het tweede middel oordeelt Cassatie dat de rechter in hoger beroep terecht stelde dat de aanbreng van cliënteel en de uitbreiding van de zaken met het bestaande cliënteel aanzienlijk waren, maar ook dat de hieruit noodzakelijkerwijze voortvloeiende aanzienlijke voordelen, in beginsel, duurzaam verworven waren aan de bank.

Het arrest van het Hof van Beroep werd aldus bevestigd en de aan de agent toegekende schadevergoeding werd definitief.

Meer Lezen

Voorrang van rechts op een kruispunt met lichten

Hoewel in beginsel op de plaatsen van de openbare weg waar het verkeer wordt geregeld door verkeerslichten of door een bevoegd agent de gewone regels inzake voorrang, en met name die inzake voorrang van de bestuurder die op een kruispunt van rechts komt gereden, niet van toepassing zijn, kan niet absoluut worden gezegd dat de afwijking van de regel inzake voorrang van rechts slechts geldt voor de bestuurders die zich voor een rood licht bevinden dat hen verplicht stil te staan en niet voor degenen die regelmatig een groen licht voorbijrijden. (Artt. 7-3, 15, 16-1, 25 en 104bis wegverkeersreglement.)

Meer Lezen

Geen voorrang van rechts buiten het kruispunt

Bij een aanrijding tussen een voertuig dat op een kruispunt naar links is afgeslagen en een voertuig dat in tegengestelde richting de weg volgt die het eerste voertuig is opgereden na het kruispunt te zijn overgestoken, zijn de regels inzake voorrang rechts en de door de verkeerstekens opgelegde voorrang niet van toepassing, wanneer de aanrijding buiten het kruispunt heeft plaatsgehad.

Meer Lezen

Voorrang van rechts strekt zich uit over volledige breedte

De voorrang die door de wegcode wordt verleend aan de bestuurder die op het opgereden kruispunt van rechts komt, strekt zich uit over de ganse breedte van de door deze bestuurder gevolgde openbare weg en derhalve tot de ruimte opgeleverd door het verlengde van beide trottoirs van deze weg.

Meer Lezen

Vluchtmisdrijf niet bewezen door ontkenning

Artikel 33, § 1, Wegverkeerswet stelt de bestuurder van een voertuig strafbaar die, wetend dat dit voertuig oorzaak van, dan wel aanleiding tot een ongeval op een openbare plaats is geweest, de vlucht neemt om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken, zelfs wanneer het ongeval niet aan zijn schuld te wijten is.

Het morele bestanddeel van het misdrijf moet op het ogenblik van de vlucht aanwezig zijn.

Het vonnis oordeelt dat de bedoeling om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken kan worden afgeleid uit de verklaring van de eiser die, toen hij door de politie naar de plaats van het ongeval werd teruggevoerd na zich eerst vandaar te hebben verwijderd, ontkende dat hij de bestuurder van het verongelukte voertuig was.

Het vonnis wijst er echter eveneens op dat de eiser kan hebben beslist de plaats van het ongeval te verlaten, wegens de plaatsgesteldheid, het tijdstip en het ontbreken van communicatiemiddelen.

De correctionele rechtbank heeft dus niet vastgesteld dat de bedoeling om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken aanwezig was op het ogenblik dat de eiser besloot de plaats van het ongeval te verlaten, en evenmin heeft ze vastgesteld dat de vlucht gebeurde vanaf de plaats waar de bevoegde agenten de veroorzaker van het ongeval konden aantreffen.

De rechters konden het vluchtmisdrijf niet bewezen achten, omdat zij aldus het materiële van het morele bestanddeel van het misdrijf hebben gescheiden.

Meer Lezen

Weigering om alcoholtest af te leggen bewijst vluchtmisdrijf

Vluchtmisdrijf is een ogenblikkelijk misdrijf.

Er is sprake van vluchtmisdrijf indien de bestuurder zich niet als bestuurder van het voertuig dat oorzaak dan wel aanleiding was van een ongeval op een openbare plaats, kenbaar maakt om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken, ongeacht of hij ter plaatse blijft. De dienstige vaststellingen zijn niet alleen de vaststellingen die nodig zijn om de verantwoordelijkheid voor het gebeurde verkeersongeval te kunnen bepalen, maar ook de vaststellingen betreffende onder meer dronkenschap of alcoholintoxicatie.

De beklaagde ontkende niet alleen dat hij de bestuurder was van het in het verkeersongeval betrokken voertuig, wat niet geloofwaardig is. Hij weigerde aanvankelijk ook de alcoholtest af te leggen zeggende dat hij niet de bestuurder van het voertuig was. Om die redenen kan de beklaagde veroordeeld worden voor het voltrokken misdrijf van vluchtmisdrijf.

Meer Lezen

Ingebrekestelling is algemeen principe

Een ingebrekestelling van de schuldenaar is wettelijk vereist in andere gevallen dan die waarvan sprake in artikel 1146 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel legt een rechtsbeginsel het richten van een ingebrekestelling aan de schuldenaar op.
Ingebrekestelling van de verzekerde kan vereist worden opdat de verzekeraar zich zou kunnen beroepen op het in de overeenkomst bedongen verval wegens niet-nakoming door de verzekerde van een verbintenis; een dergelijke ingebrekestelling is evenwel niet vereist wanneer vrijstelling daarvan is bedongen en ook, o. m. , als de ingebrekestelling met het voorwerp of de aard van de overeenkomst of met de bedoeling van de partijen onverenigbaar is.

Meer Lezen