De betwisting tussen de partijen betreft in eerste orde de geldigheid van de verkoop/aankoopbelofte en/of van de overeenkomst die is tot stand gekomen ingevolge het lichten van de aankoopoptie door de appellant.
Krachtens artikel 6 B.W. kan aan de wetten die de openbare orde en de goede zeden betreffen, door bijzondere overeenkomsten geen afbreuk worden gedaan. Hetzelfde geldt voor wetsbepalingen van dwingend recht.
De bepalingen van de stedenbouwwetgeving zijn in de regel van openbare orde (vgl. Cass. 31 mei 1990, Arr. Cass. 1989-1990, 1250).
Dat lijkt ook te gelden ten aanzien artikel 141 DRO, omdat de miskenning daarvan strafrechtelijk wordt gesanctioneerd bij artikel 146, eerste lid, 4° DRO. Minstens zijn die bepalingen van dwingend recht.
Overeenkomsten aangegaan in strijd met de bepalingen van de stedenbouwwetgeving, waaronder artikel 141 DRO (ongeacht of laatstbedoelde wetsbepaling van openbare orde dan wel van dwingend recht is), kunnen dus nietig worden verklaard.
In geval van wederzijdse verkoop / aankoopbelofte komt de verkoopovereenkomst in principe tot stand door het lichten van één van de opties zonder dat daartoe een hernieuwde wilsuiting van de belover vereist is.
De clausule waarbij wordt bedongen dat de verkoop pas tot stand komt bij het verlijden van de notariële akte heeft zoniet tot doel dan minstens tot gevolg de bescherming voor de koper bedoeld bij artikel 141 e.v. DRO te ontnemen. Dergelijke clausule is nietig.