Nr. C.11.0680.F
P. V.,
tegen
N. M.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 18 januari 2011.
Raadsheer Michel Lemal heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
– artikel 149 van de Grondwet;
– artikel 1338 van het Burgerlijk Wetboek;
– de artikelen 4, § 3, en 7 van de wet van 11 juni 2004 tot beteugeling van bedrog met de kilometerstand van voertuigen;
– algemeen rechtbeginsel volgens hetwelk de afstand van een recht strikt moet worden geïnterpreteerd en slechts uit feiten die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn, kan worden afgeleid.
Aangevochten beslissingen
Het arrest stelt eerst vast dat de eiseres op 27 augustus 2008 van de verweerder een voertuig VW Golf heeft gekocht voor de prijs van 6.000 euro, dat er bij dat voertuig, op het tijdstip van de verkoop noch een keuringsattest noch een document “car-pass”, als bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van 11 juni 2004 tot beteugeling van bedrog met de kilometerstand van voertuigen, werd meebezorgd, dat de eiseres een vordering tot ontbinding van de verkoop met schadevergoeding heeft ingesteld, op grond van die wet van 11 juni 2004 en dat die rechtsvordering door de eerste rechter gegrond werd bevonden; vervolgens hervormt het arrest de beslissing van de eerste rechter en wijst het de vordering van de eiseres tot ontbinding van de verkoop af.
Het arrest baseert die beslissing, in essentie, op de onderstaande redenen:
” Artikel 7 wet van 11 juni 2004 tot beteugeling van bedrog met de kilometerstand van voertuigen bepaalt: ‘elke inbreuk op de bepalingen van de artikelen 3 en 4 (geeft) aanleiding tot de ontbinding van de verkoop, indien de koper hierom verzoekt’. Uit de bewoordingen ‘indien de koper hierom verzoekt’ volgt, eensdeels, dat de verkoop niet automatisch wordt ontbonden, en, anderdeels dat de koper er afstand van kan doen”.
In deze zaak volgt uit de volgende feiten dat de eiseres ” impliciet maar zeker afstand heeft gedaan van haar recht om zich op artikel 7 wet van 11 juni 2004 te beroepen tot staving van haar vordering tot ontbinding van de verkoop”: – de eiseres is overeengekomen “dat zij en niet [de verweerder] het voertuig zou laten keuren”; – “in haar eerste ingebrekestelling heeft zij, bijna twee maanden na de verkoop, zonder te gewagen van het feit dat de ‘car-pass’ ontbrak, [aangevoerd] dat ‘die auto niet in het verkeer mocht worden gebracht omdat het door de technische controle was afgekeurd. Tevens blijkt dat de auto bij een ongeval betrokken zou zijn geweest waardoor het chassis beschadigd was […]. U wordt in gebreke gesteld om, binnen een termijn van acht dagen, een conform voertuig dat in orde is te leveren. Indien u dat niet doet, zal ik, zonder nieuw bericht van mijnentwege, een vordering tot ontbinding van de verkoop instellen”; – zij heeft “enkel op 9 december 2008, in haar tweede ingebrekestelling, meer dan drie maanden na de verkoop, [aangevoerd] dat ‘het voertuig niet in orde is en ernstige verborgen gebreken vertoont. Mijn cliënte wil dat de verkoop nietig wordt verklaard en dat de prijs wordt terugbetaald ; – zij heeft ingestemd “met de herplaatsing van een originele ophanging en dat het voertuig ter keuring zal worden aangeboden, alles op kosten voor [de verweerder]; zij heeft bovendien ingestemd met een afspraak bij garage Fagot”; – zij heeft herhaald “in haar brief van 22 december 2008, dus bijna vier maanden na de verkoop, dat ‘u aan mijn cliënte een beschadigd en voor elk gebruik ongeschikt voertuig heeft verkocht. U heeft haar nooit over die feiten ingelicht. Ik herinner u nogmaals aan het feit dat het voertuig door de technische controle werd afgekeurd. Mijn cliënte vraagt u al maandenlang om het voertuig terug te nemen'”; – zij heeft het voertuig door een deskundige laten onderzoeken; – ” zij heeft trouwens niet aangevoerd dat de op de kilometerteller van het voertuig vermelde kilometerstand niet met de werkelijkheid overeenstemde; het enige wat voor haar van belang was, was het feit dat het voertuig volgens haar ‘voor elk gebruik ongeschikt’ was en verborgen gebreken vertoonde”.
“Precies door die afstand had zij niet meer het recht om, achteraf en voor het eerst in het raam van de rechtspleging, artikel 7 van de wet van 11 juni 2004 aan te voeren”
Grieven
Eerste onderdeel
Artikel 6, § 1, wet van 11 juni 2004 tot beteugeling van bedrog met de kilometerstand van voertuigen bepaalt: “De Koning erkent, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, een vereniging die wordt opgericht op initiatief van beroepsorganisaties die de vaklui vertegenwoordigen en die tot opdracht heeft de kilometerstand van de voertuigen te registreren. Deze vereniging heeft de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk”. Artikel 4, § 3, van die wet bepaalt: “Bij de verkoop van een reeds in België ingeschreven voertuig bezorgt de verkoper aan de koper een document dat uitgaat van de in artikel 6 bedoelde vereniging en dat alle bij deze vereniging beschikbare gegevens tot op een recente datum weergeeft betreffende de kilometerstand van het betrokken voertuig”. Artikel 7 van die wet bepaalt: ” Niettegenstaande elk strijdig beding en onverminderd de toepassing van artikel 1116 van het Burgerlijk Wetboek geeft elke inbreuk op de bepalingen van de artikelen 3 en 4 aanleiding tot de ontbinding van de verkoop, indien de koper hierom verzoekt”.
De afgifte ” bij de verkoop” van het in voornoemd artikel 4, § 3, bedoelde document, de zogenaamde ” car-pass”, is een voorwaarde voor de geldigheid van de verkoop, zodat, met de woorden “ontbinding van de verkoop” in voornoemd artikel 7, “nietigheid van de verkoop” moet worden verstaan. Voormeld artikel 7 is een dwingende bepaling ten gunste van de koper die niettegenstaande elk strijdig beding van toepassing is.
Artikel 1338 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt: “Een akte van bevestiging of bekrachtiging van een verbintenis waartegen de wet een vordering tot nietigverklaring of tot vernietiging toelaat, is slechts geldig, indien in de akte wordt melding gemaakt van de hoofdinhoud van de verbintenis, van de reden waarom de vernietiging kan worden gevorderd en van de bedoeling om het gebrek, waarop die vordering berust, te verbeteren. Bij gebrek van een akte van bevestiging of bekrachtiging, is het voldoende dat de verbintenis vrijwillig is uitgevoerd na de tijd, waarop zij op geldige wijze bevestigd of bekrachtigd kon worden. Uit de bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige uitvoering in de vorm en op het tijdstip door de wet bepaald, volgt de afstand van de middelen en excepties die men tegen die akte kon inroepen, onverminderd nochtans de rechten van derden”.
De bevestiging van een nietige akte of de uitvoering van een nietige verbintenis staan gelijk met de afstand van het recht om de nietigheid aan te voeren. De afstand van een recht moet echter strikt worden geïnterpreteerd en kan slechts worden afgeleid uit feiten die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn. Bijgevolg bestaat de bevestiging van een nietige akte, zoals een verkoop, slechts als zij berust op de kennis van de oorzaak van het gebrek van de akte. Zo ook heeft de vrijwillige uitvoering zonder kennis van de oorzaak van het gebrek van een akte die kan worden vernietigd, niet tot gevolg dat afstand wordt gedaan van de exceptie van nietigheid.
Wanneer een wet, met het oog op de bescherming van privébelangen, aan een contracterende partij, op straffe van nietigheid, bepaalde verplichtingen ten aanzien van haar medecontractant oplegt, kan laatstgenoemde, als beschermde partij, weliswaar afstand doen van het voordeel van de wet, maar die afstand van dat recht om de nietigheid van het contract aan te voeren, is slechts geldig als zij berust op de kennis van het gebrek, d.w.z. de kennis van de verplichtingen die de wet aan de andere partij oplegt en de kennis van de bescherming die de wet aan de medecontractant verleent. Bijgevolg is de omstandigheid dat de door een wet van dwingend recht beschermde partij de overeenkomst heeft uitgevoerd zonder de nietigheid te hebben aangevoerd die voortvloeit uit de bepalingen van die wet en getracht heeft de nietigheid of de ontbinding van de overeenkomst te verkrijgen om andere redenen dan die welke uitdrukkelijk in die wet zijn vastgelegd, niet voldoende om te bewijzen dat die partij afstand heeft gedaan van de bescherming van de wet. Het feit dat zij zich niet heeft beroepen op de beschermende wetsbepaling kan immers worden verklaard door het feit dat die beschermde partij niet op de hoogte was van haar recht. De rechter bij wie een op een bepaling van dwingend recht gegronde vordering tot nietigverklaring aanhangig is gemaakt, kan slechts naar recht afleiden dat de beschermde partij afstand heeft gedaan van de wettelijke bescherming, uit het feit dat zij de in haar voordeel vastgelegde nietigheid niet heeft aangevoerd, wanneer vast staat dat zij niet op de hoogte was van de bescherming die zij genoot.
In deze zaak beslist het arrest dat de eiseres zich niet kan beroepen op de in artikel 7 wet van 11 juni 2004 bedoelde ” ontbinding” van de koopovereenkomst betreffende een motorrijtuig wanneer het in artikel 4, § 3, van die wet bedoelde document door de verkoper niet aan de koper werd bezorgd om de bovenaangehaalde redenen waaruit niet blijkt dat de eiseres wist dat de voormelde bepaling van de wet van 11 juni 2004 haar de mogelijkheid bood om, op haar verzoek, de “ontbinding” van de verkoop te verkrijgen omdat haar geen “car-pass” werd overhandigd op de ogenblikken waarop zij aanvaard heeft om zelf het voertuig ter keuring aan te bieden, waarop zij de afspraak bij garage Fagot zou hebben aanvaard, en waarop zij een beroep zou hebben gedaan op de diensten van een auto-deskundige, alsook op de verschillende tijdstippen waarop zij de verweerder in gebreke heeft gesteld om het voertuig terug te nemen omdat het bij de technische controle was afgekeurd of omdat het verborgen gebreken vertoonde.
Het arrest dat de op de artikelen 4, § 3, en 7 wet van 11 juni 2004 gegronde vordering van de eiseres tot “ontbinding” van de verkoop verwerpt op grond dat zij impliciet maar zeker afstand heeft gedaan van haar recht om zich tot staving van haar vordering te beroepen op die bepalingen, schendt bijgevolg de voormelde bepalingen van de wet van 11 juni 2004, alsook artikel 1338 Burgerlijk Wetboek en miskent het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk de afstand van een recht strikt moet worden geïnterpreteerd en slechts uit feiten die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn, kan worden afgeleid.
Op zijn minst is het op grond van de voormelde redenen van het arrest niet mogelijk om uit te maken of het hof van beroep al dan niet geoordeeld heeft dat de eiseres te weten was gekomen dat de verweerder verplicht was haar het in artikel 4, § 3, wet van 11 juni 2004 bedoelde document te overhandigen op het ogenblik waarop zij de handelingen heeft verricht waaruit het arrest de afstand van haar recht om artikel 7 van die wet aan te voeren, afleidt, waardoor het Hof onmogelijk de wettigheid van de beslissing kan toetsen. Het arrest is dus niet regelmatig met redenen omkleed (schending van artikel 149 van de Grondwet).
(…)
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste onderdeel
Krachtens artikel 4, § 3, wet van 11 juni 2004 tot beteugeling van bedrog met de kilometerstand van voertuigen bezorgt de verkoper, bij de verkoop van een reeds in België ingeschreven voertuig, aan de koper een document dat uitgaat van de in artikel 6 bedoelde vereniging en dat alle bij deze vereniging beschikbare gegevens tot op een recente datum weergeeft betreffende de kilometerstand van het betrokken voertuig.
Artikel 7 van die wet bepaalt dat, niettegenstaande elk strijdig beding en onverminderd de toepassing van artikel 1116 Burgerlijk Wetboek elke inbreuk op de bepalingen van de artikelen 3 en 4 aanleiding geeft tot de ontbinding van de verkoop, indien de koper hierom verzoekt.
Uit die bepalingen volgt dat de verkoper zijn bezorgingsplicht slechts nakomt wanneer hij voornoemd document afgeeft aan de koper die, wanneer dat niet gebeurt, een vordering tot ontbinding van de verkoop kan instellen.
Het middel dat ervan uitgaat dat de afgifte van dat document een voorwaarde is voor de geldigheid van de verkoop, faalt naar recht.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiseres in de kosten.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Christian Storck, de raadsheren Didier Batselé, Alain Simon, Mireille
Delange et Michel Lemal, en in openbare terechtzitting van 4 mei 2012 uitgesproken door voorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Jean-Marie Genicot, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Antoine Lievens en overgeschreven met assistentie van griffier Johan Pafenols.