2012/AR/1 140 – In de zaak van:
C.V.,
appellant,
hebbende als raadsman mr. VAN MALDEGHEM Herman, advocaat te 9030 MARIAKERKE
(GENT), Brugsevaart 31
tegen
B.M. N.V.,
geïntimeerde,
wijst het hof het volgend arrest:
Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het hof op 20 april 2012 tekende de heer C.V. (hierna C.V. genoemd) hoger beroep aan tegen het vonnis op tegenspraak gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Gent, 16e kamer, op 16 maart 2012 in de zaak met A.R. nr. 06/3714/A tussen hemzelf als eiser en B.M. N.V. (hierna B.M. N.V. genoemd) als verweerster.
De partijen werden gehoord in openbare terechtzitting van 4 februari 2015 en de neergelegde conclusies en stukken werden ingezien.
Artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken werd in acht genomen.
Antecedenten
Feitelijke voorgaanden
Op 4 februari 2005 komt tussen C.V. en B.M. N.V. een koopovereenkomst voor een voertuig Saab 9-3 Vector tot stand voor een bedrag van € 26.350. De overeenkomst bepaalt dat de wagen zal geleverd worden op 4 april 2005.
Bij aangetekende brief van 25 april 2005 deelt C.V. aan B.M. N.V. mee dat hij op 4 februari 2005 een nieuwe wagen aankocht die zou geleverd worden uiterlijk op 4 april 2005. Hij deelt mee dat hij diverse malen heeft gebeld waarbij er telkens een nieuwe leveringsdatum werd voorgesteld die telkens niet werd nageleefd. Hij stelt dat de wagen nu reeds ruim drie weken te laat is, wat dus ruimschoots de 25% extra leveringstermijn overtreft zoals bepaald in de algemene voorwaarden. Hij wijst erop dat hij volgens dit artikel het recht heeft van de koop af te zien aangezien B.M. N.V. zich niet gehouden heeft aan de overeengekomen leveringstermijn. Hij verzoekt deze brief dan ook als een annulatie van de koop te beschouwen en het betaalde voorschot binnen de acht dagen op zijn rekening over te maken (stuk 2 dossier C.V.).
De raadsman van C.V. deelt bij aangetekende brief van 3 mei 2005 aan B.M. mee dat deze laatste zijn cliënte telefonisch heeft gecontacteerd met de mededeling niet te willen ingaan op zijn annulatie en heeft aangekondigd van zodra het kwestieuze voertuig ooit eens bij haar zou toekomen stallingskosten te zullen aanrekenen. Hij stelt dat zijn cliënt noch de inhoud noch de toon van dergelijke mededelingen kan appreciëren. Hij verzoekt dan ook per kerende het voorschot te willen overmaken op rekening van zijn cliënt (stuk 3 dossier C.V.).
Bij aangetekende brief van 3 mei 2005 deelt de raadsman van B.M. N.V. aan dhr. C.V. mee dat haar cliënte de brief van 25 april, zoals ontvangen op 27 april, integraal betwist. Zij stelt dat haar cliënte op 25 april nog een telefonisch onderhoud heeft gehad waarbij zij had meegedeeld dat de wagen klaarstond voor levering. Verder wijst zij erop dat het feit dat de vooropgestelde leveringstermijn niet kon worden nageleefd te wijten is aan het feit dat er een verandering is gebeurd van het koetswerkkleur van het voertuig. Zij stelt dat reeds in de week van 18 april er werd bericht nopens de voorziene leveringstermijn op 25 april 2005. Zij sommeert C.V. dan ook om binnen de acht dagen het voertuig in ontvangst te nemen (stuk 4 dossier C.V.).
Bij brief van 19 mei 2005 stelt de raadsman van C.V. dat haar schrijven van 12 mei niet werd beantwoord en bevestigt zij de aanspraken van haar cliënt en verzoekt zij om terugbetaling van het voorschot (stuk 5 dossier C.V.).
Vermits geen regeling tussen partijen kon gevonden worden liet C.V. bij exploot betekend op 27 oktober 2006 overgegaan tot dagvaarding.
Procedurele voorgaanden
C.V. vordert voor de eerste rechter dat B.M. N.V. zou veroordeeld worden hem een bedrag van € 2.350 terug te betalen meer de verwijlrente vanaf 4 mei 2005 en de gerechtelijke rente vanaf de dagvaarding en B.M. N.V. eveneens te veroordelen hem een schadevergoeding van € 235 te betalen meer de gerechtelijke rente vanaf dagvaarding tot en met de datum van algehele betaling. Tot slot verzoekt hij B.M. N.V. te veroordelen tot de kosten en het tussen te komen vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal en zonder borg of kantonnement.
B.M. N.V. is van oordeel dat de vordering dient afgewezen te worden als ongegrond en dat er voor recht dient gezegd te worden dat de koopovereenkomst van 4 februari 2005, zoals gewijzigd op 7 februari 2005, is ontbonden in het nadeel van C.V. en te zeggen voor recht dat zij het betaalde voorschot mag behouden. Minstens is zij van oordeel dat de vordering tot betaling van een schadevergoeding en de verwijlrente op terugbetaling van het voorschot en de kosten dient afgewezen te worden als ongegrond. Louter ondergeschikt is zij van oordeel dat er slechts gerechtelijke rente kan verschuldigd zijn vanaf de datum van instaatstelling.
B.M. N.V. wijst erop dat het voorwerp van de overeenkomst van 4 februari 2005 op 7 februari 2005 werd gewijzigd en dat het voorschot pas op 9 februari 2005 werd voldaan. Zij stelt dat C.V. derhalve heel goed wist dat de leveringstermijn hierdoor zou worden opgeschoven. Zij stelt dat het voertuig reeds klaarstond om geleverd te worden op 18 april 2005 en dat er een afspraak was gemaakt om de wagen in ontvangst te nemen op 25 april 2005. Zij is dan ook van oordeel dat de vordering van C.V. ongegrond voorkomt. Ondergeschikt is zij van oordeel dat de gevorderde verwijlrente en de gerechtelijke rente niet kan worden toegekend rekening houdend met het stilliggen van de zaak gedurende vijf jaar. Zij is tot slot van oordeel dat C.V. geen bewijs levert van de door hem geleden schade en dat zij evenmin kan gehouden zijn de kosten van dagvaarding te betalen vermits zij heeft voorgesteld om bij PV van vrijwillige verschijning de zaak in te leiden. Zij verzet zich eveneens tegen een verhoogde rechtsplegingsvergoeding en tegen de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
C.V. wijst erop dat de overeengekomen leveringstermijn van 4 april 2005 nimmer werd gewijzigd zodat de wijziging van kleur op 7 februari 2005 geen enkele invloed heeft. Hij wijst er eveneens op dat de leveringsdatum nimmer werd verlengd. Hij is dan ook vanoordeel dat hij de overeenkomst terecht heeft geannuleerd conform de algemene voorwaarden zodat B.M. N.V. gehouden is het voorschot terug te betalen.
De eerste rechter stelt vast dat het voorschot pas is betaald op 8 februari 2005 en door B.M. N.V. werd ontvangen op 9 februari 2005. Verder is hij van oordeel dat de kleurwijziging effectief is gebeurd op 7 februari 2005. Hij is dan ook van oordeel dat de stelling van C.V. dat de overeenkomst en haar wijziging beide tot stand zijn gekomen op 4 februari 2005 en niet later niet wordt bewezen. Verder stelt hij vast dat dhr. C.V. niet bewijst dat er een afspraak werd gemaakt om het voertuig te leveren op 25 april 2005 zodat zijn vordering bij gebrek aan bewijs ongegrond is. De eerste rechter stelt vast dat uit de briefwisseling blijkt dat de overeenkomst tussen partijen een einde heeft genomen en is van oordeel dat B.M. N.V. het betaalde voorschot mag houden. Hij wijst de vordering dan ook af als ongegrond en veroordeelt C.V. tot de kosten. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard niettegenstaande elke voorziening en zonder zekerheidsstelling.
C.V. kan zich niet verzoenen met dit vonnis en tekent hoger beroep aan.
De vorderingen in hoger beroep
C.V. vordert in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw wijzend te zeggen voor recht dat hij de tussen partijen gesloten overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd conform artikel 1.1 van de verkoopsvoorwaarden van B.M. N.V., minstens deze overeenkomst te ontbinden in het nadeel van B.M. N.V. en B.M. N.V. te veroordelen hem een bedrag te betalen van € 2.350 in hoofdsom meer de verwijilente vanaf 4 mei 2005 en de gerechtelijke rente tot de datum van algehele betaling. Hij vordert verder B.M. N.V. te veroordelen hem een schadevergoeding van € 235 te betalen meer de gerechtelijke rente tot de datum van algehele betaling en B.M. N.V. te veroordelen tot de kosten.
B.M. N.V. is van oordeel dat het bestreden vonnis dient bevestigd te worden.
Beoordeling
Voorafgaandelijk
Partijen hebben hun middelen en argumenten, zoals uiteengezet in hun besluiten voor de eerste rechter, in graad van hoger beroep grotendeels herhaald en verder uitgewerkt. Deze zullen, in de mate dat zij dienstig zijn voor de beoordeling van het geschil, hierna ontmoet worden.
Er wordt geen betekeningsexploot voorgelegd. Geen enkele partij maakt gewag van de betekening van het bestreden vonnis. Het hoger beroep is bijgevolg tijdig ingesteld en is ook regelmatig naar vorm.
Middelen van onontvankelijkheid worden niet opgeworpen en het hof ziet geen redenen om dit ambtshalve te doen. Het hoger beroep ingesteld door C.V. is ontvankelijk.
De grond van de zaak
1. De overeenkomst tussen partiien
1.1. De inhoud van de overeenkomst
Het hof stelt vast dat aan de hand van de voorgelegde stukken blijkt dat er op 4 februari 2005 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen omtrent de aankoop van een Saab 9-3 Vector SS Smoke Beige.
Uit de stukken blijkt verder dat het voorwerp van deze overeenkomst op 7 februari 2005 werd gewijzigd en dat alsdan een koopverkoopovereenkomst tot stand kwam van hetzelfde type voertuig doch met als kleur Metalic Black. Deze wijziging werd op de oorspronkelijke overeenkomst aangebracht door middel van een wijziging die door de koper werd geparafeerd.
Door aldus te handelen hebben partijen de wil te kennen gegeven om op basis van de elementen zoals vermeld in de oorspronkelijke overeenkomst een overeenkomst tot stand te laten komen m.b.t. de aankoop van een Saab 9-3 Vector SS Metallic Black waarbij alle andere elementen van de overeenkomst, zoals de prijs, de leveringsdatum, e.d.m. onveranderd bleven.
Hieruit volgt dat C.V. terecht voorhoudt dat er tussen partijen werd overeengekomen dat voormeld voertuig zou geleverd worden tegen 4 april 2005, zoals uitdrukkelijk werd bepaald in de overeenkomst.
B.M. N.V. stelt dat C.V. niet te goeder trouw is door zich te beroepen op het feit dat de wagen laattijdig werd geleverd terwijl hijzelf nog wijzigingen heeft doorgevoerd en het voorschot laattijdig heeft betaald, minstens is zij van oordeel dat dit overmacht uitmaakt.
Indien B.M. N.V. van oordeel was dat zij door de wijziging van de overeenkomst niet langer in staat zou zijn om de wagen op 4 april 2005 te leveren, was er geen enkel element dat haar belette om samen met de wijziging van het kleur eveneens de wijziging van de leveringsdatum te voorzien. Zij heeft dit niet gedaan zodat zij thans bezwaarlijk kan stellen dat C.V. niet te goeder trouw zou zijn. Verder kan evenmin worden aangenomen dat haar keuze om de leveringstermijn niet te wijzigen een geval van overmacht in hoofde van B.M. N.V. zou uitmaken.
1.2. De betaling van het voorschot
Baitic Motors stelt dat het voorschot diende ontvangen te worden bij de ondertekening van de overeenkomst en er geen afspraak was dat het voorschot pas ‘veel later’ zou moeten worden betaald.
De overeenkomst bepaalt: “hij de ondertekening van deze beste/bon overhandigt de koper aan de verkoper een voorschot van €2.350 op rekening van B.M. N.V. nr. 446-….. “.
Uit het exemplaar dat B.M. N.V. voorlegt blijkt echter dat naar aanleiding van de ondertekening van de overeenkomst bij deze bepaling de woorden “via overschrijving” werden gevoegd, waarna deze wijziging door beide partijen werd geparafeerd.
Verder blijkt dat C.V. deze overschrijving op 8 februari 2005 heeft uitgevoerd en dat dit voorschot door B.M. N.V. werd ontvangen op 9 februari 2005.
Hieruit blijkt dat C.V. binnen een zeer korte tijdspanne zijn verplichting tot het overmaken van een voorschot heeft uitgevoerd.
Verder merkt het hof op dat geen enkele bepaling van de overeenkomst voorziet dat de leveringstermijn wordt opgeschoven indien het voorschot op latere datum wordt betaald.
B.M. N.V. suggereert dan ook onterecht dat dit element van aard zou zijn afbreuk te doen aan haar verplichting om de wagen te leveren op 4 april 2005.
B.M. N.V. geeft verder een volledige uiteenzetting nopens de plaats waar de overeenkomst werd getekend, waarbij zij voorhoudt dat C.V. onterecht stelt dat de overeenkomst werd ondertekend buiten de onderneming zodat hij tot 11 februari tijd had om het voorschot te betalen.
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter terecht heeft aanvaard dat de overeenkomst binnen de onderneming werd ondertekend. C.V. houdt echter terecht voor dat het feit dat de overeenkomst in het bedrijf van B.M. N.V. werd ondertekend niet van aard is afbreuk te doen aan de plicht tot leveren tegen 4 april 2005.
1.3. De levering van de wagen
1.3.1. De contractuele bepalingen
De overeenkomst voorziet dat de wagen zal geleverd worden op 4 april 2005 en dat deze leveringsdatum met maximum 25% verlengd kan worden onder de voorwaarden die zijn omschreven in artikel 1.1. van de algemene voorwaarden.
Artikel 1.1. van de algemene voorwaarden stelt : “Op de beste/bon wordt de juiste leveringsdatum of leveringstermijn aangeduid, die – behoudens overmacht – van strikte toepassing Is. Kan de verkoper deze leveringsdatum of-termijn niet naleven, dan informeert hij de koper onmiddellijk per aangetekende brief of door elk andere wettelijk bewijsmiddel.
Hierin kan de verkoper een verlenging van de leveringsdatum of -termijn meedelen, die niet meer dan 25% van de aanvankelijk overeengekomen termijn kan bedragen. Wordt deze nieuwe termijn -behoudens in geval van overmacht- overschreden dan kan de koper de overeenkomst zonder voorafgaande ingebrekestelling verbreken per aangetekende brief, onverminderd een vergoeding die overeenstemt met de werkelijk opgelopen schade, met een maximum van 15% van de totaalprijs van het voertuig. In geval van verbreking wordt het voorschot binnen de acht kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving van deze verbreking terugbetaald. De twee voorgaande alinea’s zijn eveneens van toepassing indien de verkoper die laattijdig levert een verlenging overeenkomstig het derde lid meegedeeld heeft.”
Partijen betwisten niet dat de wagen niet werd geleverd op 5 april 2005. Integendeel B.M. stelt ter zitting dat de wagen pas aan haar werd geleverd op 15 april 2005 en dat zij op 18 april 2005 een afspraak zou hebben gemaakt met C.V. om de wagen op te halen op 25 april 2005, hetgeen door C.V. ten stelligste wordt ontkend.
Vooreerst merkt het hof op dat uit de uiteenzetting van partijen vaststaat dat de wagen niet kon geleverd worden op 5 april 2005.
Verder blijkt uit de overeenkomst dat de niet-naleving van de leveringstermijn aan de koper het recht geeft om zonder ingebrekestelling de overeenkomst te verbreken.
Door de overeenkomst bij aangetekende brief van 25 april 2005 te beëindigen heeft dhr. C.V. dan ook gebruik gemaakt van zijn recht zoals dit hem contractueel is aangereikt.
In de mate dat B.M. N.V. zou voorhouden dat C.V. zich niet meer op dit recht kon beroepen vermits de wagen inmiddels was toegekomen, hoort het haar toe om dit aan te tonen, hetgeen zij nalaat te doen.
1.4. De gevorderde bedragen
B.M. N.V. betwist niet dat C.V. in geval van terechte annulatie gerechtigd is op teruggave van het voorschot. Zij betwist wel de gevorderde rente en de aanvullende schadevergoeding.
1.4.1. De gevorderde rente
B.M. N.V. stelt dat C.V. onterecht rente vraagt vanaf 4 februari 2005, daar waar het voorschot slechts werd overgemaakt op 9 februari 2005.
Het hof stelt vast dat er slechts rente wordt gevorderd vanaf 4 mei 2005. Vermits conform de overeenkomst het voorschot dient terugbetaald te worden binnen de acht dagen na de annulatie, welke is geschied bij brief van C.V. dd 25 april 2005, en in die brief B.M. N.V. werd aangemaand om dit voorschot terug te betalen, hetgeen werd herhaal bij brief van de raadsman van C.V. van 2 mei, kan er rente worden toegekend vanaf 4 mei 2005.
B.M. N.V. stelt verder dat C.V. zijn schadebeperkingsplicht heeft miskend door niet actief mee te werken aan de gerechtelijke procedure. Het hof stelt vast dat er werd overgegaan tot dagvaarding op 27 oktober 2006 en dat de zaak werd ingeleid op 13 november 2006, alwaar zij op verzoek van B.M. N.V. naar de bijzondere rol werd gestuurd. B.M. N.V. heeft alsdan nagelaten conclusies op te stellen, waarna de huidige raadsman van concluant bij brief van 23 november 2010 de procedure opnieuw heeft geactiveerd.
Het hof is van oordeel dat er in die omstandigheden geen redenen zijn om de loop van de interest op te schorten.
Het hof is eveneens van oordeel dat C.V. geen enkele fout heeft gemaakt door één jaar te laten verstrijken tussen de annulatie en de betekening van het exploot van dagvaarding. Dit klemt des te meer nu in de tussentijd partijen blijkbaar een mislukte poging hebben gedaan om het geschil in te leiden via een proces-verbaal van vrijwillige verschijning.
1.4.2. De gevorderde schadevergoeding
C.V. vordert eveneens de toekenning van een bedrag van € 235 uit hoofde van administratiekosten die hij ontegensprekelijk leed naar aanleiding van de verbreking.
C.V. laat na enig bewijs voor te leggen van de door hem beweerd geleden schade, zodat er geen vergoeding voor deze post kan worden toegekend.
De gerechtskosten
B.M. N.V. is van oordeel dat de kosten van dagvaarding dienen gedragen te worden door C.V. vermits zij zich akkoord verklaarde om de procedure in te leiden via een vrijwillige verschijning.
Het hof stelt vast dat aan de hand van de briefwisseling die B.M. N.V. voorlegt niet kan worden uitgemaakt welke partij er voor heeft gezorgd dat een vrijwillige verschijning niet mogelijk was, zodat op grond van die vaststelling alleen al niet op het verweer van B.M. kan worden ingegaan.
Vermits de vordering van C.V. grotendeels gegrond voorkomt, komt het aangewezen voor B.M. N.V. te veroordelen tot de kosten van dagvaarding in hoofde van C.V. begroot op € 211,99 en tot 9/10de van de rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg in hoofde van C.V. begroot op € 715 en C.V. tot 1/10de van de rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg in hoofde van B.M. N.V. begroot op € 715.
Vermits het hoger beroep van C.V. grotendeels gegrond voorkomt, komt het aangewezen voor B.M. N.V. te veroordelen tot de kosten van het rolrecht in hoofde van C.V. begroot op € 186 rolrecht hoger beroep en tot 9110de van de rechtsplegingsvergoeding hoger beroep in hoofde van C.V. begroot op € 715 en C.V. tot van de rechtsplegingsvergoeding hoger beroep in hoofde van B.M. N.V. begroot op € 715.
OM DIE REDENEN,
HET HOF,
Recht doende op tegenspraak,
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en grotendeels gegrond, dienvolgens vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw wijzend verklaart de oorspronkelijke vordering ontvankelijk en grotendeels gegrond, dienvolgens zegt voor recht dat C.V. de overeenkomst terecht heeft geannuleerd op grond van art. 1.1. van de overeenkomst en veroordeelt B.C. N.V. om aan C.V. een bedrag te betalen van € 2.350 te verhogen met de vergoedende rente vanaf 4 mei 2005 en de gerechtelijke rente vanaf dagvaarding tot de algehele betaling.
Wijst het meergevorderde en de oorspronkelijke tegeneis af als ongegrond.
Veroordeelt B.M. N.V. tot de kosten van eerste aanleg en hoger beroep in hoofde van C.V. begroot op € 211,99 kosten van dagvaarding en € 186 kosten rolrecht en veroordeelt B.M. N.V. tot en C.V. tot 1/10(1e van de rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg en in hoger beroep, in hoofde van beide partijen telkens begroot op € 715.
Onverminderd de toepassing van artikel 1024 van het gerechtelijk wetboek;
Aldus gewezen door de TWAALFDE KAMER, van het Hof van beroep te Gent, zetelend in burgerlijke zaken, samengesteld uit:
Guy Danneels, raadsheer, wn. voorzitter,
Luc Billiet, raadsheer,
Véronique Matthys, plaatsvervangend raadsheer,
En uitgesproken door de raadsheer, wn. voorzitter van de kamer in openbare terechtzitting van 20 mei 2015, bijgestaan door Jenny Dammekens, griffier.