Nummer met lokaal tarief

Intresten op uitwinningsvergoeding

Onze advocaten zijn gespecialiseerd in Ondernemingsrecht.

Contacteer ons via het online formulier of bel ons kantoor te Gent, Antwerpen of Brussel.

(Opgenomen onder het artikel: Berekenen uitwinningsvergoeding handelsagent)

1. ARGENTA SPAARBANK, naamloze vennootschap, met zetel te 2018 Antwerpen, Belgiëlei 49-53,
2. ARGENTA ASSURANTIES, naamloze vennootschap, met zetel te 2018 Antwerpen, Belgiëlei 49-53,
eiseressen,

tegen
B. R.,
verweerder,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 10 maart 2008 gewezen door het hof van beroep te Antwerpen.
Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseressen voeren in hun verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wetsbepalingen
– de artikelen 2.1 en 3 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.
Aangevochten beslissing
De appelrechters verklaren in het bestreden eindarrest het incidenteel beroep van de verweerder ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond, trekken de uitspraak over de vordering van de verweerder aan zich, verklaren deze vordering van de verweerder grotendeels gegrond en veroordelen dienvolgens eiseressen tot betaling van onder meer de verwijlinteresten aan de referentie-interestvoet in de zin van de artikelen 4 en 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties op de som van 25.198,96 euro (het aan de verweerder nog verschuldigde saldo van de uitwinningsvergoeding) vanaf 31 juli 2005 tot de datum van de effectieve betaling, alsmede op de som van 128.505,03 euro (de aan de verweerder reeds betaalde uitwinningsvergoeding) vanaf 31 juli 2005 tot 18 november 2005.
De appelrechters gaan daartoe ervan uit dat een uitwinningsvergoeding, waardoor de agent vergoed wordt voor het aanbrengen of terugleveren van het door hem opgebouwde cliënteel aan de principaal, als een ‘handelstransactie’ in de zin van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties – zijnde een transactie die leidt tot het leveren van (roerende of onroerende) goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding – dient gekwalificeerd te worden, en nemen bijgevolg aan dat deze wet ratione materiae toepasselijk is.
Op grond daarvan kennen de appelrechters uiteindelijk aan verweerder op de hem toekomende uitwinningsvergoeding verwijlinteresten aan de referentieinterestvoet in de zin van de artikelen 4 en 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties toe.
Zij steunen deze beslissing voornamelijk op de volgende motieven:
“4. Over de toepassing van de wet betalingsachterstand en de gevorderde interesten/invorderingskosten/advocatenkosten/gerechtskosten.
4.1. (De verweerder) stelt incidenteel beroep in wat betreft de toepasselijkheid van de wet betreffende de betalingsachterstand (zowel wat de interesten als de invorderingskosten betreft). Minstens dienen volgens hem de wettelijke vergoedende interesten vanaf datum van ingebrekestelling van 1 juli 2005 (en niet vanaf 5 augustus 2005) toegekend te worden evenals de kosten van de raadsman op grond van het (arrest van het Hof van Cassatie van) 2 september 2004, minstens op basis van het KB van 26 oktober 2007.
4.2. De eerste rechter oordeelde dat nu artikel 3 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties enkel van toepassing is op betalingen tot vergoeding van handelstransacties en de uitwinningsvergoeding niet voortvloeit uit een handelstransactie maar uit de wet, deze wet ratione materiae niet van toepassing is.
Anders dan de eerste rechter is het (hof van beroep) van oordeel dat de wet van 2 augustus 2002 ratione materiae toepasselijk is: een uitwinningsvergoeding dient als een handelstransactie in de zin van de wet van 2 augustus 2002 gekwalificeerd te worden. Alle transacties die leiden tot het leveren van (roerende of onroerende) goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding zijn handelstransacties in de zin van de wet. Door een uitwinningsvergoeding wordt de agent vergoed voor het aanbrengen (of terugleveren) van het door hem opgebouwde cliënteel aan de principaal, zodat de wet materieel van toepassing is.
4.3. Aan (de verweerder) worden derhalve verwijlinteresten aan de referentieinterestvoet in de zin van artikel 4 en 5 van de wet van 2 augustus 2002 toegekend vanaf 30 dagen na de datum van ingebrekestelling van 1 juli 2005, zijnde 31 juli 2005, en derhalve niet vanaf de datum van 5 augustus 2005 zoals door de eerste rechter geoordeeld werd. Wanneer de schuldenaar niet betaalt binnen de 30 dagen na de wettelijke betalingstermijn, dan zijn van rechtswege en zonder ingebrekestelling interesten verschuldigd vanaf de daarop volgende dag. De wettelijke betalingstermijn bedraagt 30 dagen na de ontvangst door de schuldenaar van een factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling.”

Grieven

Naar luid van artikel 2.1 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties wordt voor de toepassing van deze wet onder “handelstransactie” verstaan: een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en aanbestedende overheden of aanbestedende diensten die leidt tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding.

Overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties is deze wet van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties.

De appelrechters kennen te dezen op de aan verweerder verschuldigde uitwinningsvergoeding verwijlinteresten aan de referentie-interestvoet in de zin van artikel 4 en 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties toe op grond van het motief dat een uitwinningsvergoeding, waardoor de agent vergoed wordt voor het aanbrengen of terugleveren van het door hem opgebouwde cliënteel aan de principaal, als een ‘handelstransactie’ in de zin van de wet van 2 augustus 2002 dient gekwalificeerd te worden, zodat deze wet ratione materiae toepasselijk is.

Door een uitwinningsvergoeding, welke zij omschrijven als een (wettelijke) vergoeding waardoor “de agent vergoed (wordt) voor het aanbrengen (of terugleveren) van het door hem opgebouwde cliënteel aan de principal” te kwalificeren als een handelstransactie, kennen de appelrechters evenwel een al te ruime draagwijdte toe aan het begrip “handelstransactie” in de zin van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties, nu dit wettelijk begrip krachtens de omschrijving ervan in artikel 2.1 van deze wet beperkt blijft tot een “transactie”, in de betekenis van een “overeenkomst”, die leidt tot “het leveren van goederen en het verrichten van diensten tegen betaling”.

Door aan te nemen dat de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties ratione materiae toepasselijk is op de betaling van een uitwinningsvergoeding, gaan de appelrechters er bovendien aan voorbij dat deze wet, behoudens conventionele afwijking, niet van toepassing is op andere geldelijke verplichtingen die voortvloeien uit handelstransacties dan de betaling van de prijs met betrekking tot het voorwerp van de transactie, zodat de betaling van een schadeloosstelling, zoals een uitwinningsvergoeding voor een handelsagent, buiten het toepassingsgebied van deze wet valt.

In zoverre de veroordeling van eiseressen tot betaling van verwijlinteresten in de zin van de artikelen 4 en 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties op de aan verweerder verschuldigde uitwinningsvergoeding aldus steunt op een miskenning van zowel de draagwijdte van het begrip “handelstransactie” in de zin van deze wet als van het toepassingsgebied ratione materiae van voormelde wet, is deze beslissing dan ook niet naar recht verantwoord (schending van de artikelen 2.1 en 3 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties).

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Grond van niet-ontvankelijkheid

1. De verweerder werpt op dat het middel onontvankelijk is, nu het nalaat de schending in te roepen van de artikelen 4 van 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties (hierna: Wet Betalingsachterstand), hetgeen volgens de verweerder noodzakelijk was om tot cassatie van de beslissing inzake het recht op verwijlintresten tegen de vermeerderde referentie-interest te kunnen besluiten.

2. Het middel komt op tegen de beslissing van de appelrechters dat de uitwinningsvergoeding die de verweerder vordert als een handelstransactie in de zin van de Wet Betalingsachterstand dient te worden gekwalificeerd zodat die wet ratione materiae van toepassing is.

3. De als geschonden aangewezen artikelen 2.1 en 3 van voornoemde wet slaan op de aangevoerde grief, zodat aan het vereiste van artikel 1080 van het Gerechtelijk Wetboek is voldaan.
De grond van niet-ontvankelijkheid k an niet worden aangenomen.

Middel

4. Luidens artikel 3 van de Wet Betalingsachterstand is deze wet van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties.

In artikel 2.1 van dezelfde wet wordt het begrip “handelstransactie” omschreven als een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en aanbestedende overheden of aanbestedende diensten die leidt tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding.

Deze wet beoogt de achterstand tegen te gaan van contractuele betalingsverplichtingen die strekken tot vergoeding voor geleverde goederen en diensten. De bepalingen ervan zijn derhalve niet van toepassing op betalingsverplichtingen die strekken tot vergoeding van schade wegens de ontbinding of de beëindiging van overeenkomsten die dergelijke transacties tot voorwerp hebben.

5. Krachtens artikel 20, eerste lid, Handelsagentuurwet heeft de handelsagent na de beëindiging van de overeenkomst recht op een uitwinningsvergoeding wanneer hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren.

Artikel 21 van deze wet bepaalt dat in geval de handelsagent recht heeft op de uitwinningsvergoeding en het bedrag van deze vergoeding de werkelijk geleden schade niet volledig vergoedt, de handelsagent, mits hij de werkelijke omvang van de beweerde schade bewijst, boven deze vergoeding schadeloosstelling kan verkrijgen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de werkelijk geleden schade en het bedrag van die vergoeding.

De in deze artikelen bedoelde uitwinningsvergoeding strekt ertoe het verlies van cliënteel te compenseren en heeft derhalve een vergoedend karakter.

6. De uitwinningsvergoeding, wettelijk verschuldigd aan de handelsagent na de beëindiging van de agentuurovereenkomst, is derhalve niet onderworpen aan de dwingende bepalingen van de Wet Betalingsachterstand.

7. Door te oordelen dat de Wet Betalingsachterstand toepasselijk is op de uitwinningsvergoeding van de handelsagent, schendt het arrest de in het middel aangewezen wetsbepalingen.
Het middel is gegrond.

Dictum
Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het de eiseressen veroordeelt tot betaling van de verwijlinterest aan de vermeerderde referentie-interestvoet vanaf 31 juli 2005 tot 18 november 2005 op de som van 128.505,03 euro en uitspraak doet omtrent de kosten.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Gent.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit eerste voorzitter Ghislain Londers, als voorzitter, en de raadsheren Eric Dirix, Eric Stassijns, Beatrijs Deconinck en Geert Jocqué, en in openbare terechtzitting van 29 oktober 2009 uitgesproken door eerste voorzitter Ghislain Londers, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem, met bijstand van griffier Johan Pafenols.

Vond U dit artikel nuttig? Bedank ons met een review op google!
Gent
Antwerpen!

Kantoren

Gent

Brugsevaart 32

9030 Gent

+32 (0)9 349 61 23

Antwerpen

Brusselstraat 51

2018 Antwerpen

+32 (0)3 369 12 72

Brussel

Koloniënstraat 11

1000 Brussel

+32 (0)2 669 09 14