Nummer met lokaal tarief

Onrechtmatig verbreken van handelsagentuur zonder opzegtermijn

Onze advocaten zijn gespecialiseerd in Ondernemingsrecht.

Contacteer ons via het online formulier of bel ons kantoor te Gent, Antwerpen of Brussel.

Onrechtmatige verbreking agentuur

Op basis van een aantal bewezen feiten heeft de principaal de agentuurovereenkomst tussen partijen onrechtmatig verbroken: het onaangekondigd intrekken van de tankkaart, contacten met klanten met verbod om nog aan de agent te betalen, verkoop-activiteiten via een andere agent (P.S.), het aankondigen van een rechtsvordering in ontbinding van de overeenkomst en een de facto verbreking door het niet reageren op de ingebrekestelling van 11 mei 2004.

Door deze handelswijze werd het voor de handelsagent onmogelijk gemaakt om de handelsagentuur nog verder enigszins succesvol uit te voeren. De principaal heeft bij de klanten een onherroepelijk wantrouwen tegenover de handelsagent doen ontstaan. Elke verdere samenwerking tussen partijen werd onmiddellijk onmogelijk gemaakt.

De principaal heeft een einde gesteld aan de handelsagentuur met geïntimeerde zonder een opzeggingstermijn in acht te nemen conform art. 18 §1 Agentuurwet en zonder één van de in artikel 19, 1° Agentuurwet vermelde redenen op te geven.

Hof van Beroep te Gent 7 december 2009

in de zaak van :

1. N.V. ATEXTICO, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Forelstraat 39A en met ondernemingsnummer 0401.063.920,

2. N.V. BONGOTEX, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Forelstraat 53 en met ondernemingsnummer 0423.127.064,

appellanten,

tegen

V.O.F. DE WISPELAERE ERIC in vereffening, met maatschappelijke zetel te 2640 Mortsel, Wouwstraat 20 en met ondernemingsnummer 0479.722.804,

geïntimeerde q.q.,

velt het Hof volgend arrest :

Partijen werden gehoord ter openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies, alsook werden hun stukken ingezien.

1.

Bij verzoekschrift, neergelegd op 22 juli 2005, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 17 maart 2005 op tegenspraak gewezen door de 6e kamer van de rechtbank van koophandel te Gent (A/04/03025). Het vonnis a quo werd betekend op 27 juni 2005.

Feiten en procedure in eerste aanleg

2.

Tussen de VOF DE WISPELAERE ERIC (hierna: “geïntimeerde”) enerzijds en de NV ATEXTICO en de NV BONGOTEX (hierna: “appellanten”) anderzijds, werd een handelsagentuur gesloten waarbij geïntimeerde werd belast met het bemiddelen van verkopen van ondergoed en pyjama’s van het goedkopere marktsegment.

Geïntimeerde fungeerde eveneens, met medeweten van appellanten, als handelsagent van o.a. de NV VANACKERE m.b.t. pyjama’s van een duurder marktsegment.

Naast handelsrelaties onderhielden E. D. W., zaakvoerder van geïntimeerde, en R. V., afgevaardigd bestuurder van appellanten, een privé-relatie waarbij laatstgenoemde E.D. W.bijstond in zijn persoonlijk financieel beheer. In april 2004 is er onmin gerezen tussen partijen.

Bij brief van 30 april 2004 schreef E.D. W. aan appellanten dat hij had vernomen “dat u de bestaande overeenkomsten zou wensen te verbreken, en dat u niet zinnens bent uw medewerking te verlenen aan een minnelijke bijeenkomst” en vroeg standpunt hierover.

Bij brief van 7 mei 2004 stelde geïntimeerde vast dat appellanten “zonder enige verwittiging” waren overgegaan tot het intrekken van de haar ter beschikking gestelde tankkaart. Ze bestempelde dit als een essentiële breuk op de overeenkomst tussen partijen die (behoudens revalidatie) zou worden aanzien “als een ingrijpende wijziging van de contractuele relatie die de facto een verbreking inhoudt”.

Bij brief van hun raadsman van 10 mei 2004 bevestigden appellanten dat er een dagvaarding ten gronde in ontbinding van de handelsagentuur zou volgen en stelden dat de tankkaart werd ingetrokken wegens het tanken door geïntimeerde om concurrerende producten te verkopen.

Bij brief van 11 mei 2004 bevestigde geïntimeerde bij klanten te hebben vernomen dat appellanten telefonische instructies zouden hebben gegeven om niet langer bestellingen voor appellanten door te geven via geïntimeer-de, noch betalingen voor appellanten te doen via geïntimeerde. Bij brief van 12 mei 2004 stelde geïntimeerde appellanten in gebreke.

Bij beschikking in kortgeding van 18 juni 2004 werd de vordering van appellanten, strekkende tot het opleggen van een verbod aan geïntimeerde om het cliënteel nog langer te bezoeken en er producten te verkopen van de NV VANACKERE of enig andere concurrerende producten, bij gebrek aan bewijs afgewezen (C/04/00038).

Bij dagvaarding, betekend op 7 juni 2004, vorderden appellanten: (1) ontbinding van de handelsagentuur tussen partijen lastens geïntimeerde wegens wanprestaties ; (2) het opleggen van verbod aan geïntimeerde om bij het cliënteel van appellanten nog producten te verkopen van de NV VANACKERE, of enig ander concurrerend product, onder verbeurte van een dwangsom van 10.000,00 EUR per inbreuk ; (3) veroordeling tot de gedingkosten.

Bij tegeneis vorderde geïntimeerde lastens appellanten: (1) solidaire veroordeling tot betaling van een provisie van 4.163,47 EUR wegens commissies voor de maanden april, mei en juni 2004, een bedrag van 21.057,06 EUR als opzeggingsvergoeding en van 40.905,01 EUR als uitwinningsvergoeding ; (2) voorbehoud m.b.t. de commissies op de bestellingen die nog voortkomen uit de activiteiten van vóór de beëindiging van de overeenkomst.

Bij het vonnis a quo van 17 maart 2005 oordeelde de eerste rechter:
– de hoofdeis is ontvankelijk, doch ongegrond ;
– de tegeneis is ontvankelijk en deels gegrond: appellanten worden veroordeeld tot betaling aan geïntimeerde van een provisioneel bedrag van 10.000,00 EUR als opzeggingsvergoeding en van een definitief bedrag van 4.163,47 EUR als achterstallige commissies, méér de gerechtelijke rente aan de wettelijke rentevoet vanaf 30 juli 2004 (datum instellen tegeneis), meer de gedingkosten.

Procedure in hoger beroep

3.

Voor een gedetailleerde uiteenzetting van de grieven en middelen van partijen in hoger beroep, kan verwezen worden naar de beroepsakte en hun conclusies.

Beoordeling

4.

In hun initiële hoofdvordering eisen appellanten de gerechtelijke ont-binding van de handelsagentuur (en in hoger beroep een schadevergoeding van 25.000,00 EUR) lastens geïntimeerde op basis van een aantal beweer-de contractuele wanprestaties:

4.1.

Appellanten stelden aanvankelijk dat geïntimeerde gebonden was door een exclusiviteitsclausule, waarbij het haar contractueel verboden was om gelijktijdig met de agentuur voor appellanten ook als agent op te treden voor een andere principaal, de NV VANACKERE. Er werd tot op heden geen enkel exemplaar voorgelegd van de (beweerd schriftelijke) overeen-komst van handelsagentuur, zodat het bewijs van het bestaan van dergelijk beding niet voorligt.

Reeds sinds 1980 trad J. V. H.(voorganger van geïntimeer-de) op als zelfstandige handelsagent voor zowel appellanten als voor hun concurrent de NV VANACKERE (zie stuk I/1 appellanten). Deze con-currentiële activiteit gebeurde met volledig medeweten en goedkeuring, minstens aanvaarding van appellanten.

Dezelfde werkwijze werd vanaf de start van de agentuur met geïntimeerde voortgezet en appellanten waren volkomen op de hoogte van de gelijk-tijdige agentuur van geïntimeerde voor de NV VANACKERE met gelijk-aardige producten nl. pyjama’s. Er kan dan ook worden aangenomen dat er in gemeen overleg werd afgezien van een exclusieve agentuur ten voor-dele van appellanten.

4.2.

Ook menen appellanten dat geïntimeerde via haar agentuur met de NV VANACKERE rechtstreeks concurrerende verkopen realiseerde bij klanten van appellanten, wat een schending zou zijn van haar loyauteits-plicht als handelsagent conform art. 6 van de Wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst (hierna: de “Agentuurwet”).

Meer precies beweren appellanten dat de producten van de NV VANACKERE initieel niet concurrerend waren met deze van appellanten, omdat ze een ander marktsegment viseerden. De NV VANACKERE zou eerst als producent in België zijn opgetreden van een “basic” gamma van duurdere pyjama’s, terwijl appellanten sinds 1945 importeurs zijn van een modieus gamma goedkopere en middenklasse pyjama’s en ondergoed. Het uitgangspunt dat beide collecties destijds complementair waren, wordt echter niet aangetoond.

Verder stellen appellanten dat de producten van de NV VANACKERE door toedoen van geïntimeerde in het voorjaar 2004 rechtstreeks con-currerend zijn geworden ingevolge de import door de NV VANACKERE van goederen uit China. Er wordt echter niet aangetoond dat de NV VANACKERE eerder ook al géén goedkoper gamma zou hebben ver-kocht.

De vrijheid van mededinging is het principe. De NV VANACKERE kon vrij op elk moment beslissen om haar producten aan te passen of uit te breiden in het kader van de marktevolutie en mocht gelijktijdig met andere importeurs o.a. appellanten concurrerende collecties aanbieden. Het verzoek van appellanten om (de afgevaardigde bestuurder van) de NV VANACKERE op te roepen als getuige is niet relevant.

Het simultaan naast elkaar bestaan van twee gelijkwaardige agenturen m.b.t. een gelijkaardig product (in casu pyjama’s en ondergoed) houdt voor beide principalen het risico in dat de ene agentuur méér succesvol zal zijn qua omzet dan de andere, ongeacht dezelfde toewijding van de agent voor beide agenturen.

Eventueel dalende omzetten van april 2004, beweerd concurrerende producten van de NV VANACKERE of verklaringen van klanten, bewijzen niet dat geïntimeerde toen deloyale handelingen zou hebben gesteld en zich niet behoorlijk zou hebben gewijd aan het verkopen voor appellanten conform art. 6, 1° Agentuurwet.

De bestelbons/facturen van geïntimeerde voor de NV VANACKERE over de periode van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 en de vliegtuigtickets van reizen door geïntimeerde met de NV VANACKERE, zijn dus niet relevant. Ook de boekhouding 2003-2004 van geïntimeerde en de oprichting van en overdracht naar de VOF TEXTIEL DE WISPELAERE, kunnen niets bewijzen dat op dit punt dienend is.

Terecht wees de eerste rechter het verzoek van appellanten tot het over-leggen van stukken en tot persoonlijke verschijning van partijen af als ongegrond.

4.3.

Volgens appellanten heeft geïntimeerde haar plicht tot geheimhouding geschonden door bedrijfsgeheimen (haar productielijnen in China) door te spelen aan de NV VANACKERE. Partijen bezochten samen fabrikanten in China en beurzen. Ook reisde geïntimeerde samen met de NV VANACKERE naar China.

Terecht stelt de eerste rechter dat appellanten aan geïntimeerde handelingen verwijten die zijzelf ook hebben verricht ten nadele van hun initiële China-partner JOMO Int’l uit Nederland, nl. rechtstreeks transacties met de Chinese producent afsluiten.

Ook is de Chinese productiemarkt trouwens publiek terrein, waar elke ondernemer zijn kansen mag wagen. Het inzicht dat men goedkoper produceert in China is géén “bedrijfsgeheim”. Er is geen schending van de geheimhoudingsplicht. Niet relevant is de discussie over de expertise van geïntimeerde op de Chinese markt, noch de wijze waarop zij deze expertise zou hebben verkregen.

4.4.

Appellanten bewijzen derhalve géén contractuele tekortkomingen lastens geïntimeerde. Hun oorspronkelijke vordering tot ontbinding van de handelsagentuur ten nadele van geïntimeerde wegens wanprestaties, is ongegrond. Aldus hebben appellanten geen recht op 25.000,00 EUR schadevergoeding.

Ook hun initiële eis tot verbod aan geïntimeerde om gedurende 2 jaar nog bij het cliënteel van appellanten producten te verkopen van de NV VANACKERE of enig ander concurrerend product, was ongegrond. In hoger beroep volharden appellanten hierin niet meer, gezien de activiteiten van geïntimeerde inmiddels werden stopgezet (zie verder). De oor-spronkelijke hoofdeis van appellanten werd door de eerste rechter terecht als ongegrond afgewezen.

5.

Op basis van een aantal bewezen feiten is het Hof van oordeel dat appel-lanten de agentuurovereenkomst tussen partijen onrechtmatig hebben verbroken: het onaangekondigd intrekken van de tankkaart, contacten met klanten met verbod om nog aan geïntimeerde te betalen, verkoop-activiteiten via een andere agent (P.S.), het aankondigen van een rechtsvordering in ontbinding van de overeenkomst en een de facto verbreking door het niet reageren op de ingebrekestelling van 11 mei 2004 (stukken 4-5 geïntimeerde).

Door deze handelswijze werd het voor geïntimeerde onmogelijk gemaakt om de handelsagentuur nog verder enigszins succesvol uit te voeren. Appellanten hebben bij de klanten een onherroepelijk wantrouwen tegen-over geïntimeerde doen ontstaan. Elke verdere samenwerking tussen partijen werd onmiddellijk onmogelijk gemaakt.

Appellanten hebben een einde gesteld aan de handelsagentuur met geïntimeerde zonder een opzeggingstermijn in acht te nemen conform art. 18 §1 Agentuurwet en zonder één van de in artikel 19, 1° Agentuurwet vermelde redenen op te geven.

5.1.

Inzake het incidenteel hoger beroep en de oorspronkelijke tegeneis, dienen partijen vooreerst nog standpunt in te nemen omtrent de procedurele gevolgen van volgende feiten op huidige procedure, waartoe de debatten worden heropend:

– De VOF DE WISPELAERE ERIC (geïntimeerde) werd opgericht door R. V. en E. D. W. bij overeenkomst van 20 februari 2003 (stuk I/5 appellanten) ;

– Als oprichter/vennoot gaf R. V. zijn ontslag op 31 januari 2005, waardoor geïntimeerde op deze datum werd ontbonden (Gent, 22 mei 1997, T.B.H. 1998, 200) en zaakvoerder E.D. W. statutair vereffenaar werd ;

– Op 1 januari 2006 richtte E.D. W. een nieuwe VOF op om zijn activiteiten als handelsagent mee verder te zetten: de VOF TEXTIEL DE WISPELAERE (stuk IV/4 appellanten) ;

– Bij vonnis van 4 april 2006 zegde de rechtbank van koophandel te Antwerpen voor recht dat de VOF DE WISPELAERE ERIC in vereffening was sinds 31 januari 2005 en stelde Mr. A. C. als vereffenaar aan (A/06/1272 – stuk IV/I appellanten) ;

– Bij vonnis van 27 maart 2008 verklaarde de rechtbank van koophandel te Antwerpen de VOF TEXTIEL DE WISPELAERE én E.D. W. failliet, waarbij mr. K. J. als curator werd aangesteld (stuk IV/5 appellanten).

5.2.

Volgens art. 18 §3 Agentuurwet zijn appellanten gehouden tot betaling van een opzeggingsvergoeding die overeenstemt met de duur van de opzeggingstermijn. De samenwerking tussen partijen is gestart in april 1998 en de facto beëindigd begin mei 2004. Volgens art. 18 §1 Agentuur-wet diende een opzeggingstermijn van 6 maanden in acht te worden genomen.

De vervangende opzeggingsvergoeding moet volgens art. 18 §3 Agentuurwet berekend worden op basis van het maandelijks gemiddelde van de commissies die geïntimeerde verdiende in de periode van 1 mei 2003 tot en met 31 april 2004.

Geïntimeerde beweert een bedrag van 42.114,12 EUR aan commissies ontvangen te hebben in voormelde periode. Haar eenzijdige en eigen-handig opgemaakte opgave (stuk 14 geïntimeerde) volstaat uiteraard niet als bewijs van deze betwiste cijfers.

De hoegrootheid van de ontvangen commissies in de referentieperiode moet geïntimeerde staven met de nodige objectieve boekhoudkundige stukken. Waar het Hof niet over deze noodzakelijke stukken beschikt om de gevorderde opzeggingsvergoeding te kunnen beoordelen en becijferen, is dit onderdeel van de vordering nog niet in staat.

5.3.

Geïntimeerde moet bewijzen dat ze voldoet aan de voorwaarden van art. 20 Agentuurwet om recht te hebben op een uitwinningsvergoeding. Ze moet bewijzen dat de aanbreng van nieuwe klanten en/of de uitbreiding van zaken met bestaande klanten zo’n vergoeding rechtvaardigt. Voor dit onderdeel tekende geïntimeerde incidenteel hoger beroep aan en vordert een vergoeding van 40.905,01 EUR.

Volgens de eerste rechter deed geïntimeerde loutere beweringen omtrent nieuw aangebracht cliënteel, doch bewees dit niet. Appellanten bewijzen thans door middel van boekhoudkundige stukken (BTW listings 1997) dat haar klantenbestand van 2004 ongeveer even uitgebreid was als toen geïntimeerde in 1998 voor appellanten als agent startte (stuk I/11 appel-lanten).

Dat de eventueel door geïntimeerde aangebrachte klanten of de gerealiseer-de uitbreiding van de omzet met de bestaande klanten na de beëindiging van de overeenkomst, aan appellanten nog aanzienlijke voordelen konden opleveren, blijkt in elk geval nergens uit.

In hoger beroep legt geïntimeerde een lijst uit april 1995 voor van klanten die zij bezocht tijdens haar activiteiten voor de NV DE GROOTE (haar stuk 15). Waar een aantal van deze klanten ook klant zijn (geweest of geworden) bij appellanten, is dit geen bewijs dat geïntimeerde deze klanten aanbracht.

Verder moeten stukken 16-17 van geïntimeerde aantonen dat eerste appellante een omzetstijging kende in 2002 en 2003. Deze stukken worden door appellanten terecht betwist, want ze hebben geen enkele bewijswaarde vermits het éénzijdig door geïntimeerde opgestelde overzichten betreft.

Wel is het een belangrijk gegeven dat geïntimeerde bestaande handels-agenturen overnam van J. V..cht te hebben op een uitwinnings-vergoeding.

5.4.

Geïntimeerde bewijst voor de maanden april, mei en juni 2004 nog recht te hebben op een bedrag van 4.163,47 EUR aan achterstallige commissie-lonen (haar stukken 7, 8 ,9 en 10). Er kan geen compensatie gebeuren vermits appellanten in casu géén tegoed op geïntimeerde hebben.

Voor de commissies inzake de verkopen van de wintercollecties 2004-2005 legt geïntimeerde in hoger beroep een ganse reeks bestelbons voor (stukken 13a-13b-13c geïntimeerde) en stelt dat daaruit commissies van 834,17 EUR (Bongotex) + 4.469,35 EUR (Atextico) + 2.276,85 EUR (“Nijntje”) = 7.760,37 EUR zouden blijken verschuldigd te zijn.

Uit de voorgelegde bestelbons blijkt echter niet het gefactureerde bedrag waarop de commissie moet worden berekend. Overeenkomstig art. 16 §2 Agentuurwet kan de handelsagent eisen dat hem alle gegevens worden verstrekt waarover de principaal beschikt, indien de agent deze nodig heeft om na te gaan hoeveel commissies hem verschuldigd zijn.

Het Hof draagt aan appellanten op om alle bestelbons en facturen m.b.t. de wintercollecties 2004-2005 inzake de verkopen waarvoor geïntimeerde nog de bestellingen heeft geplaatst, voor te leggen. Dit deel van de vordering moet daarna nog in staat gesteld worden.

OM D E Z E R E D E N E N
H E T H O F:

Rechtdoende op tegenspraak ;

Gelet op art. 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken ;

Verklaart het principaal hoger beroep ontvankelijk, doch ongegrond ;

Alvorens te oordelen omtrent het incidenteel hoger beroep en de oor-spronkelijke tegenvordering van geïntimeerde:

Heropent de debatten en stelt de zaak voor verdere behandeling op de terechtzitting van MAANDAG NEGENENTWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN TIEN (29 november 2010) om 11u30 – pleitduur: 30 minuten ;

Stelt voor recht dat geïntimeerde conclusie kan neerleggen tot uiterlijk 29 maart 2010, dat appellanten conclusie kunnen neerleggen uiterlijk tot 6 september 2010 en dat geïntimeerde repliekconclusie kan neerleggen uiterlijk tot 25 oktober 2010 ;

Houdt de gedingkosten aan ;

Aldus gewezen door de zevende bis kamer van het Hof van beroep te Gent, zetelende in burgerlijke zaken samengesteld uit Frank Deschoolmeester, alleenrechtsprekend raadsheer bijgestaan door Achiel Ferdinande, griffier en uitgesproken door de alleenrechtsprekend raadsheer in openbare terecht-zitting op zeven december tweeduizend en negen.

Vond U dit artikel nuttig? Bedank ons met een review op google!
Gent
Antwerpen!

Kantoren

Gent

Brugsevaart 32

9030 Gent

+32 (0)9 349 61 23

Antwerpen

Brusselstraat 51

2018 Antwerpen

+32 (0)3 369 12 72

Brussel

Koloniënstraat 11

1000 Brussel

+32 (0)2 669 09 14