Nummer met lokaal tarief

Minnelijke medische expertise is bindende derdenbeslissing

Onze advocaten zijn gespecialiseerd in Verkeersrecht.

Contacteer ons via het online formulier of bel ons kantoor te Gent, Antwerpen of Brussel.

HET HOF,
Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd, waaronder het bestreden vonnis gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 31 oktober 2001, waarvan geen akte van betekening wordt voorgelegd, alsmede het verzoekschrift tot hoger beroep, neergelegd ter griffie van het Hof op 30 januari 2002, waarmee een naar vorm en termijn regelmatig en ontvankelijk hoger beroep werd ingesteld.
Appellante streeft, bij hervorming van het bestreden vonnis, in hoofdorde na dat haar vordering, zoals uitgebreid en geactualiseerd, gegrond zou worden verklaard en dat dienvolgens geïntimeerde zou worden veroordeeld tot de som van 40.670,80 EUR, meer de vergoedende interesten zoals aangegeven in het beschikkend gedeelte van het verzoekschrift tot hoger beroep op blz 17 en dat tevens voorbehoud zou worden verleend voor welbepaalde kosten.
In ondergeschikte orde concludeert zij tot de bevestiging van het bestreden vonnis, dat haar dienvolgens akte zou worden verleend om haar schade-eis op te stellen op basis van de besluiten van dokter G. en dat de zaak onbepaald zou worden uitgesteld teneinde de partijen toe te laten de zaak wat deze afrekening betreft in staat te stellen.
Geïntimeerde concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep en tot de bevestiging van het bestreden vonnis.

I. VOORWERP VAN DE VORDERING FEITELIJKE GEGEVENS VOORGAANDEN;

Appellante werd op 8 juni 1996 gebeten op de kinderboerderij aan de Lievevrouwkesbosweg te Wilrijk in de rechterborst door een pony.
Op 1 juli 1996 werd een mammografie en echografie-controle verricht, waarbij dokter V. R. van de Dienst Medische Beeldvorming van het A.Z. Sint Jozef te Mortsel, aan Dokter B., zijnde de raadsgeneesheer van appellante, mededeelt als besluit van het onderzoek: “Status na recent ongeval met flink afgetekend hematoom en een globale sterke induratie over de mediale kwadranten van de rechter borst zonder duidelijk nawijsbare omschreven inliggende collecties bij mammografie, echter wel kleine haardjes tot maximum 0,4 cm bij de veralgemeend meergeïndureerd weefsel bij de opname onder echografie”.
Appellante ondertekende een protocol van aanwijzing van medische experts waarbij tussen haarzelf en de maatschappij P&V werd overeengekomen dat zij zich naar aanleiding van dit ongeval zullen houden aan de besluiten van dokter B., haar eigen raadsgeneesheer en dokter D’H, zijnde de raadsgeneesheer van geïntimeerde.
De opdracht van beide geneesheren wordt als volgt omschreven:
1) De pathologische toestand van het slachtoffer van het ongeval beschrijven en eventueel zeggen of het, voor het ongeval, door enige kwaal aangetast was. In voorkomend geval bepalen of, en in welke mate, deze vooraf bestaande kwaal of elke vroegere ziektetoestand, of elke vreemde oorzaak, zelfs de pathologische oorsprong, een invloed kan gehad hebben op de ernst of de evolutie van verwondingen veroorzaakt door het ongeval waarvan sprake is
2) alle gevolgen uit geneeskundig oogpunt van voornoemd ongeval beschrijven
3) de termijnen en de percentages van de volledige tijdelijke ongeschiktheid, de gedeeltelijke tijdelijke ongeschiktheid en de gedeeltelijke blijvende ongeschiktheid vaststellen, uit medisch en fysiek oogpunt bekeken.
Verder werd in voormeld protocol van aanwijzing van medische experts bepaald dat, “alvorens die operaties te verrichten, de twee bovengenoemde deskundigen in gemeen overleg een derde expert zullen kiezen wiens eventuele opdracht erin zal bestaan in geval van meningsverschil tussen hen beiden, als scheidsrechter op te treden. In geval men beroep doet op deze tussenkomst, zullen de drie deskundigen een college van deskundigen vormen dat samen beraadslaagt en waarvoor de partijen opnieuw moeten verschijnen, maar in geval van meningsverschil zullen de besluiten van de derde expert doorslaggevend en onherroepelijk zijn.
Hij is niet verplicht de mening van een van de twee deskundigen te aanvaarden”.
En verder: “De gekozen geneesheren zullen een enkel verslag opstellen en hun beslissing zal gemotiveerd zijn. In geval de derde deskundige tussen de twee bovengenoemde deskundigen als scheidsrechter optreedt, zal het de derde deskundige zijn die het verslag zal opstellen. Alleen het besluit van de meerderheid of bij ontstentenis hiervan het besluit van de derde deskundige zal in het verslag opgenomen worden”.
Tenslotte verklaarden de partijen formeel dat, wat het louter geneeskundig standpunt aangaat, ” ze aan dit protocol dezelfde waarde hechten als aan een beschikking van een gerechtelijke expertise en dat ze het als definitief en onherroepelijk beschouwen”.
Alvorens hun werkzaamheden te beginnen hebben de door partijen gekozen raadsgeneesheren dokter G. aangesteld als scheidsrechter in geval zij beiden niet tot een akkoord zouden komen.
Dokter B. attesteerde i.v.m. de gevolgen van het ongeval in kwestie dat er “harde kernen aanwezig blijven tengevolge van de bloeduitstorting en dat er blijvende letsels aanwezig zijn, welke in de toekomst niet meer zullen veranderen en wat voor patiënte als pijnlijk en onestetisch ervaren wordt” (cfr verslag dokter B. d.d. 7 augustus 1997 stuk 7 bundel appellante).
Dokter D’H. van zijn kant besloot in zijn consolidatievoorstel als volgt (cfr schrijven d.d. 17 oktober 1997 uitgaande van P&V Verzekeringen aan OMOB, zijnde de verzekeraar B.A. Privé-leven van appellante):
T.W.O.: 35% van 8 juni 1996 t/m 30 juni 1996
10% van 1 juli 1996 t/m 31 augustus 1996
5% van 1 september 1996 t/m 31 december 1996
4% van 1 januari 1997 t/m 7 juni 1997
Consolidatiedatum 8 juni 1997
B.I. 3%, waarvan hij verduidelijkt dat deze invaliditeit geen enkele invloed heeft op het arbeidsvermogen van betrokkene.
Esthetische schade: geen.
Appellante stelt dat de besluiten van dokter D’H. door haar raadgevend geneesheer, dokter B. werden geprotesteerd, en dat deze het nodige voorbehoud zou hebben gemaakt voor de esthetische schade en omwille van de duidelijke vervorming van de rechter borst, maar hiervan wordt geen bewijsstuk bijgebracht.
Een feit is dat er kennelijk werd afgesproken dat appellante verder medisch zou worden opgevolgd en jaarlijks een mammografische controle zou ondergaan.
Aldus werd door verdere medische opvolging van het dossier middels mammografie en echografie eind 1998 een kwaadaardig mammacarcinoom gediagnosticeerd op dezelfde lokalisatie als de plaats van de beet.
Appellante diende te worden geopereerd en werd verplicht radiotherapie en chemotherapie te ondergaan.
Dokter D’H. meldde aan geïntimeerde dat hij van oordeel is dat er geen verband kan worden gelegd tussen het kwaadaardig gezwel en het oorspronkelijk hematoom, maar de beide raadsgeneesheren waren het er over eens dat een meer gespecialiseerd deskundige oncoloog diende geraadpleegd te worden
Appellante werd ondertussen door haar eigen verzekeraar OMOB op 5 februari 1999 bericht dat de verzekeraar van de kinderboerderij stad Antwerpen, P&V Verzekeringen, huidige geïntimeerde, slechts tussenkomst wil verlenen op basis van 50% en dit omwille van beweerde risico-aanvaarding.
Het oncologisch onderzoek gebeurde op 22 november 1999 door dokter C. van het oncologisch centrum te Gent, die na kennisname van de diverse echografieën en mammografieën op 20 januari 2000 tot het besluit kwam “dat er toch geen duidelijk oorzakelijk verband vast te stellen is tussen het trauma en het ontstaan van het carcinoom. In de medische wetenschappelijke literatuur wordt een trauma op de borst niet als oorzakelijke factor van het ontstaan van een carcinoom weerhouden.”
De raadsman van appellante protesteerde de besluiten van dokter C. bij brief van 28 januari 2000 en stelde dokter C. daaromtrent een aantal bijkomende vragen, welke evenwel volgens appellante onbeantwoord bleven.
Tevens zou haar dossier met de nodige radiografieën “verdwenen” zijn (het dossier zou door het secretariaat van dokter C. teruggestuurd zijn aan de raadsman van appellante, maar daar nooit zijn aangekomen…..).
Kennelijk konden de raadsgeneesheren van partijen het niet eens worden, aangezien zij overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst tot minnelijke medische expertise afgesloten tussen partijen, dokter G.
aanstelden als scheidsrechter.
Het medisch-deskundig onderzoek van Dokter G. had plaats op 25 februari 2000 in aanwezigheid van dokter B. en dokter D’H.. De deskundige G. kwam, na anamnese en na klinisch onderzoek, na inzage van de beschikbare medische documenten en na bespreking met de aanwezige raadsgeneesheren tot het besluit dat er geen duidelijk causaal verband te zien is tussen de beetwonde van het paard in juni 1996 en de vastgestelde carcinoomgroei rechter mammae in december 1998 (cfr verslag op 28 februari 2000).
Dokter G. bepaalde verder de (degressieve) periodes van tijdelijke werkonbekwaamheid en besloot dat de letsels als geconsolideerd kunnen worden beschouwd zonder werkonbekwaamheid, doch met een morele schade gelijk aan de morele componente bij een invaliditeit van één percent. Hij weerhield geen esthetische schade door het ongeval in kwestie.
Het verslag van dokter G., opgesteld op 28 februari 2000, werd aan appellante overgemaakt op 20 april 2000.
Met schrijven d.d. 30 mei 2000 meldde de raadsman van appellante aan deskundige G. dat er, in overleg met appellante, dokter B. en dokter V. N., nog opmerkingen zouden worden geformuleerd op het voorlopig verslag met verzoek de verdere berichten van deze geneesheren te willen afwachten alvorens de expertise af te sluiten.
Hierop antwoordde dokter G. met schrijven d.d. 7 juni 2000, dat zijn opdracht een “arbitrage” betrof in een minnelijke medische expertise tussen dokter B. en dokter D’H. en geen gerechtsdeskundig onderzoek.
Verder stelde hij in voormeld schrijven dat na bespreking een definitief verslag opgesteld werd op 28 februari 2000, dat ook verzonden werd aan alle partijen, zonder verder opmerkingen. Deskundige G. meent dan ook dat zijn taak was beëindigd en verwees verder naar beide raadsgeneesheren.
Appellante verwijt dokter G. dat diens handelwijze onaanvaardbaar is en strijdig met de overeengekomen collegiale uitvoering van de opdracht en met de goede trouw (ex artikel 1382 B.W.) door reeds een verslag op te stellen op 28 februari 2000, daar waar hem uitdrukkelijk zou verzocht zijn te wachten op de verdere berichten en bijkomende medische documenten (die nog dienden te worden opgevraagd bij de dienst oncologie van de K.U.Leuven bij dokter C.) en dat zij aldus niet in de gelegenheid zou geweest zijn om voor haar rechten op te komen en haar middelen voor te dragen.
Meer bepaald is appellante van oordeel dat de vaststellingen van de minnelijke medische deskundige in casu niet dezelfde authentieke bewijswaarde heeft als deze die toekomt aan een gerechtelijk deskundigenonderzoek, omdat o.m. de tegensprekelijkheid niet zou zijn gerespecteerd. Zij meent dan ook niet gebonden te zijn door de besluiten van dokter G.
Zij aanvaardt hoe dan ook geen risico-aanvaarding en meent dan ook gerechtigd te zijn op integrale schadeloosstelling.
Zij begroot haar schade op dit ogenblik op een bedrag van 40.670,80 EUR, meer interesten en kosten + voorbehoud voor een aantal bijkomende kosten… .
Het standpunt van geïntimeerde is eenvoudig: in het kader van de minnelijke expertise, waarbij partijen aanvaard hebben “……dat ze aan dit protocol dezelfde waarde hechten als aan een beschikking van een gerechtelijke expertise en dat ze het als definitief en onherroepelijk beschouwen”, werd tot het besluit gekomen dat er geen causaal verband kon worden weerhouden of bewezen tussen het schadegeval en de huidige pathologie, zodat er geen enkele reden bestaat om in te gaan op de eisen zoals gesteld door appellante en dat er geen aanleiding bestaat om een nieuwe expertise te bevelen. Geïntimeerde wenst zich alleen te houden aan de besluiten van de minnelijke medische expertise.
De eerste rechter volgde het standpunt van geïntimeerde, en stelde vast dat de besluiten van dokter G.
correct in overeenstemming zijn met de minnelijke expertiseovereenkomst, dat hij zijn onderzoek correct heeft uitgevoerd dit onafgezien het niet-akkoord van appellante met diens besluiten, zodat zij, alvorens verder recht te doen ten gronde, de zaak naar de bijzondere rol verzonden heeft teneinde appellante toe te laten haar schade-eis op te stellen op basis van de besluiten van dokter G.

II. NIEUWE BEOORDELING IN RECHTE IN HOGER BEROEP.

De betwisting tussen partijen betreft in de eerste plaats de bewijswaarde van de vaststellingen van de minnelijke medische expertise, meer bepaald van dokter G.
Volgens appellante hebben de vaststellingen van een minnelijke medische deskundige niet de authentieke bewijswaarde die toekomt aan een gerechtelijk deskundigenonderzoek en is de rechter daarenboven niet gebonden, noch wat betreft de vaststellingen, noch wat betreft de adviezen en de partijen zijn hierdoor evenmin gebonden in zoverre deze besluiten manifest onjuist zijn, hetgeen althans volgens appellante in casu het geval is.
Zoals reeds aangehaald onder punt I., is appellante van oordeel dat het verslag de nodige bewijskracht mist omdat dokter G. de rechten van verdediging van het slachtoffer niet zou hebben gerespecteerd en dat met andere woorden de tegenspraak niet zou zijn gerespecteerd. Bovendien verwijt appellante dat de zaak wordt afgesloten op basis van het verslag van dokter G., terwijl deze volgens haar “niet bekwaam” is, want niet gespecialiseerd op het vlak van de oncologie.
Geïntimeerde van haar kant meent dat de procedure, zoals voorzien in het protocol voor minnelijke medische expertise rigoureus werd gevolgd en dat derhalve de besluiten van de minnelijke medische expertise moeten worden gerespecteerd.
De minnelijke expertise, waarbij partijen die tegenstrijdige belangen hebben, gezamenlijk beslissen één of meerdere deskundigen met een door hen omschreven opdracht te gelasten, wordt omwille van haar consensueel karakter, geregeld door de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de totstandkoming, uitlegging en uitvoering van contracten.
De overeenkomst tot aanstelling van de deskundige(n) moet door de rechter worden gerespecteerd. Zo kan, als werd overeengekomen een minnelijke medische expertise nopens de lichamelijke schade te organiseren, de rechtbank naderhand geen gerechtelijk expert aanstellen, vermits die aanstelling de overeenkomst tussen partijen zou schenden.
Het volstaat echter niet dat de partijen aan de tussenkomst van de aangezochte derde de naam “deskundigenonderzoek” geven, opdat de rechter hierdoor gebonden zou zijn. De feitenrechter oordeelt immers op soevereine wijze over de ware bedoeling van partijen.
Bij een minnelijke expertise wordt de inhoud van de opdracht van de deskundige evenals de gevolgen die aan diens optreden en het door hem te redigeren verslag zullen worden gehecht door de partijen in onderling overleg bepaald.
Kenmerkend voor deze minnelijke expertise althans in haar klassieke vorm is dat de opdracht van de expertise beperkt blijft tot het verrichten van materiële vaststellingen, al dan niet gekoppeld aan het geven van technisch advies. Om deze reden moet het “klassieke” minnelijk deskundigenonderzoek worden onderscheiden van aanverwante rechtsfiguren, zoals de bindende derdenbeslissing en de arbitrage.
Eén van de meer stringente verschijningsvormen van de minnelijke expertise op tegenspraak is deze waar in de overeenkomst tussen partijen wordt gestipuleerd dat zij gebonden zullen zijn aan de bevindingen en het daarop geënte advies of besluit van de gerechtsdeskundige. Dit is de zogenaamde bindende expertise.
Het optreden van de expert kan dan worden gekwalificeerd als een bindende derdenbeslissing. Deze rechtsfiguur, die stoelt op artikel 1134 B.W. is wezenlijk een contractuele regeling, waarbij partijen zich (vooraf) verbinden door een derde één of meerdere aspecten van hun rechtsverhouding die ter vrije beschikking staat van de partijen een bindende en onherroepelijke invulling, aanvulling of uitlegging te geven.
De aangezochte derde is in deze hypothese noch rechter, noch arbiter.
Deze bindende derdenbeslissing kan echter ruimer zijn dan de bindende minnelijke expertise: ze is niet noodzakelijk beperkt tot het vaststellen van feiten of het geven van een advies van technische aard. De bindende derdenbeslissing wordt ook vaak aangewend als een snelle en efficiënte methode om eventuele geschillen bijvoorbeeld over bepaalde aspecten van de rechtsverhouding van partijen, van de baan te helpen.
Hét typevoorbeeld van een minnelijke expertise met het karakter van een bindende derdenbeslissing is de minnelijke medische expertise. Uit de inhoud van het tussen partijen afgesloten protocol van aanwijzing van medische experts, is zonder meer duidelijk dat het hier een minnelijke medische expertise betreft met het karakter van een bindende derdenbeslissing.
Het bindend deskundigenonderzoek dient wél te worden onderscheiden van een aanverwante rechtsfiguur, te weten de dading. In beginsel komt via de bindende derdenbeslissing immers geen einde aan de betwisting, het geschil tussen partijen, laat staan dat dit einde er zou komen doordat partijen over en weer toegevingen doen met het oog op het bereiken van het akkoord dat een einde maakt aan hun betwisting. Wél kan een dergelijk deskundigenonderzoek gebeurlijk uitlopen in een dading.
Het bindend deskundigenonderzoek dient evenzeer te worden onderscheiden van arbitrage. De derdenbeslisser heeft immers niet tot opdracht zich bij wege van rechtsprekende handeling uit te spreken over de rechten en plichten van partijen. Bij arbitrage daarentegen, zal de deskundige niet enkel optreden om op (bindende wijze) feitelijke vaststellingen te doen, maar tevens om op basis hiervan het tussen partijen gerezen geschil te beslechten, bij wege van een rechtsprekende handeling (“arbitraal vonnis” genaamd).
De bindende derdenbeslissing schakelt, in tegenstelling tot de arbitrage, de tussenkomst van de rechter m.b.t. hetgeen het voorwerp van de bindende derdenbeslissing zelf betreft, niet uit. Immers, de partij die zich niet kan verenigen met de beslissing, kan deze aanvechten voor de rechter, hetzij omdat de beslisser de concrete maatstaven die hem waren meegegeven niet heeft nageleefd en daardoor zijn bevoegdheid heeft overschreden, hetzij wanneer aan de bindende derdenbeslisser geen maatstaf of blanco-maatstaf (bijv.
de billijkheid) werd meegegeven omdat de beslissing kennelijk of klaarblijkelijk onredelijk of onjuist is, of genomen in strijd met de goede trouw.
Dit laatste houdt in dat, wat de inhoud van de beslissing betreft, zal dienen nagegaan te worden of de aanstelling van de derde en het voorwerp van de bindende derdenbeslissing rechtsgeldig is, d.i. niet aangetast door dwaling of bedrog, zijn beslissing volledig is, hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan bevoegdheidsoverschrijding of inbreuk op de plicht tot onpartijdigheid. Op het vlak van de vorm betekent dit dat zal worden nagegaan of de derdenbeslisser het recht van verdediging, de gelijke behandeling van partijen en het recht om gehoord te worden, heeft gerespecteerd.
De vraag die zich hier stelt is te weten welke regels dienen te worden gevolgd als de overeenkomst niets bepaalt over de wijze waarop het onderzoek plaatsvindt.
Vaststaat dat bij een minnelijke expertise de regels van het Gerechtelijk Wetboek niet dienen gevolgd te worden. Wél lijkt het respect voor de algemene beginselen van behoorlijke procesvoering noodzakelijk te zijn.
Overeenkomstig het protocol van minnelijke medische expertise, werd door beide partijen, vertegenwoordigd door dokter B. enerzijds en dokter D’H. anderzijds, overeengekomen, voorafgaandelijk aan enige expertiseverrichting, om dokter G. als eventuele scheidsrechter aan te stellen.
Tijdens de minnelijke expertise, ontwikkelde zich een verwikkeling met name het ontstaan van een borstcarcinoom.
Alsdan werd in overleg tussen dokter B. en dokter D’H. besloten het advies te vragen van dokter C., professor oncologie te Gent, ten einde een antwoord te geven op de vraag of er een oorzakelijk verband kan worden weerhouden tussen het trauma en het ontstaan van het carcinoom., wat volgens deze laatste niet het geval bleek te zijn.
Aangezien appellante (en kennelijk ook dokter B.) zich hierbij niet kon neerleggen, werd de door beide partijen voorafgaandelijk aangestelde scheidsrechter, dokter G., verzocht om een verslag op te stellen, dit alles overeenkomstig de bepalingen van het protocol van minnelijke medische expertise.
Uit het verslag van dokter G. blijkt dat hij zijn besluit heeft genomen nadat hij eerst zelf appellante grondig heeft onderzocht, en op basis van de hem ter beschikking gestelde mammografische en echografische opnamen, van de uitgebreide verslagen van dokter D’H. met protocols en radiografieën, waarbij mammografie van 5 februari 1996 en van 8 februari 2000, en van het uitgebreid verslag van oncoloog dokter C. d.d. 20 januari 2000.
Tijdens de expertise heeft appellante zich laten bijstaan door dokter B., haar behandelend geneesheer.
In tegenstelling tot wat appellante voorhoudt, is het Hof van oordeel dat in casu de algemene beginselen van behoorlijke procesvoering wel degelijk zijn gerespecteerd, weze het dat het respect voor hoor en wederhoor in casu is gebeurd via de technische raadslieden van partijen, met name via de raadsgeneesheren van de partijen, waardoor de tegenspraak tijdens de expertise werd verzekerd.
Het feit dat dokter G. geen oncoloog is, neemt niet weg dat hij wel degelijk als medisch deskundige de hem ter beschikking gestelde radiografieën, mammografieën en verslagen o.m. van professor-oncoloog dokter C. kon evalueren en hieruit de nodige besluiten trekken.
Er is derhalve geen reden om aan het verslag van dokter G. de nodige bewijskracht te ontnemen.
Partijen hebben zich met het protocol tot minnelijke medische expertise uitdrukkelijk akkoord verklaard dat ze de besluiten op medisch vlak “als definitief en onherroepelijk” zullen beschouwen. Zij dienen zich dan ook aan deze besluiten te houden.
Gelet op dit alles, kan dan ook niet worden ingegaan op de eisen van appellante. Haar hoger beroep is dan ook ongegrond.

OM DIE REDENEN
HET HOF,

Recht doende op tegenspraak;
Gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935;
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond.
Bevestigt dienvolgens het bestreden vonnis doch trekt de zaak aan zich bij toepassing van artikel 1068, 1° Ger.W. en verwijst de zaak naar de bijzondere rol ten einde appellante toe te laten haar schade-eis op te stellen op basis van de besluiten van dokter G.
Houdt de kosten aan.

Vond U dit artikel nuttig? Bedank ons met een review op google!
Gent
Antwerpen!

Verkorte link

https://mijnadvocaten.be/?p=602

Gerelateerde artikels

Sorry, Geen gerelateerde Artikels gevonden.

Kantoren

Gent

Brugsevaart 32

9030 Gent

+32 (0)9 349 61 23

Antwerpen

Brusselstraat 51

2018 Antwerpen

+32 (0)3 369 12 72

Brussel

Koloniënstraat 11

1000 Brussel

+32 (0)2 669 09 14