Het Hof van Beroep te Brussel, aanvullende kamer 1S, (wet van 9 juli 1997),
Na beraad spreekt het volgend arrest uit :
A.R. Nr. 2005/AR/2197
Rep.nr.: 2008/
IN ZAKE VAN :
Kamer 1S
De GEMEENTE X., vertegenwoordigd door haar college van burgemeester en schepenen, met kantoren op het Gemeentehuis
appellante,
geïntimeerde op incidenteel beroep,
Eindarrest
TEGEN :
S. L.,
geïntimeerde,
appellante op incidenteel beroep,
vertegenwoordigd door meester Jeroen Van Der Schueren, loco meester Edgar Boydens, advocaat te 1560 Hoeilaart, C. Coppensstraat 13.
************
Gezien het vonnis op tegenspraak tussen partijen uitgesproken door de 24ste kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 22 april 2005.
Gezien de niet-betekening van dit vonnis.
Gezien het verzoekschrift hoger beroep op 19 augustus 2005 ter griffie van het hof neergelegd.
Gezien de syntheseconclusie van geïntimeerde, en deze van appellante.
Gehoord de advocaten van partijen op de openbare terechtzitting van 20 februari 2008, datum waarop de debatten gesloten werden verklaard en de zaak in beraad werd genomen.
*******
De feiten welke aan de basis liggen van huidig geschil werden door de eerste rechter volledig en correct uiteengezet in het tussenvonnis van 10 februari 2005.
Het hof maakt dit relaas tot het zijne.
1.DE PROCEDURE IN EERSTE AANLEG.
Bij inleidende dagvaarding van 31 juli 2003 dagvaardde huidig geïntimeerde de gemeente X., huidig appellante, voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Zij vorderde:
– een bedrag van euro 325,96 voor medische kosten;
– een bedrag van euro 20.000, te vermeerderen of te verminderen in de loop van het geding, wegens morele, materiële, esthetische en economische schade, met accessoria;
– in ondergeschikte orde: de aanstelling van een arts – expert en een provisionele vergoeding van euro 5.000,- meer de intrest sinds 9/01/01, de gerechtelijke intrest en de kosten.
Bij conclusie op 10 mei 2004 ter griffie van de rechtbank neergelegd, bevestigde zij deze vorderingen.
Bij conclusie op 14 januari 2004 neergelegd, vorderde de gemeente X. de vordering ontvankelijk doch ongegrond te verklaren.
Subsidiair vorderde zij de gevraagde vergoeding te herleiden tot euro 700, en in ieder geval de uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen.
Bij tussenvonnis van 10 februari 2005 verklaarde de eerste rechter de vordering van L. S. principieel gegrond en veroordeelde de gemeente X. tot betaling van een provisie van euro 620 op een vordering geraamd op euro 20.000,- en nodigt L. S. uit om op basis van de attesten van Dr. VAN DEN EYNDE een definitieve schadebegroting op te stellen, waarschijnlijk teneinde een lange en dure gerechtelijke medische expertise te vermijden.
Bij conclusie na tussenvonnis begroot L. S. haar schade op euro 8.200,88 méér accessoria.
Bij (aanvullende) conclusie na tussenvonnis vordert de gemeente X. de vordering ongegrond te verklaren daar de attesten van Dr. VAN DEN EYNDE betrekking zouden hebben op een ongeval van 11 januari 2001 en niet 9 januari 2001.
Subsidiair vordert zij haar akte te verlenen van haar aanbod om een vergoeding van euro 12,50 per dag arbeidsongeschiktheid te betalen.
Bij eindvonnis van 22 april 2005 veroordeelde de eerste rechter de gemeente X. tot betaling van een vergoeding van euro 2.308,83 meer accessoria, verminderd met de reeds toegekende provisie van euro 620.
De gemeente wordt tevens veroordeeld tot de gerechtelijke intrest en de gerechtskosten.
2.DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP.
Bij verzoekschrift hoger beroep vordert de gemeente X. haar beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren, de vonnissen van 10/2/05 en 22/4/05 te vernietigen en geïntimeerde te veroordelen tot de kosten van het geding hierin begrepen de wettelijke rechtsplegingvergoedingen.
Bij syntheseconclusie bevestigt zij deze vordering.
Bij syntheseconclusie vordert L. S. het hoofdberoep ontvankelijk en “gegrond” (sic) te verklaren bijgevolg appellante ervan af te wijzen.
Zij vordert eveneens het incidenteel beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren en appellante te veroordelen tot betaling van een vergoeding van euro 8.200,88, meer aankleven.
In ondergeschikte orde vordert zij opnieuw de aanstelling van een arts-expert.
3.BEOORDELING DOOR HET HOF.
Vooreerst stelt het hof vast dat geïntimeerde, appellante op incidenteel beroep vraagt het hoofdberoep ontvankelijk en gegrond te verklaren.
Deze laatste vordering berust manifest – rekening houdende met de andere elementen van de zaak – op een materiële vergissing en dient dus gelezen te worden als “ongegrond”.
****
Betreffende het incident van 9 januari 2001, werd de burgemeester van de gemeente X. ondervraagd, in het kader van het geseponeerde strafonderzoek.
De inhoud van zijn verklaring van 25 januari 2001 luidt letterlijk als volgt:
“Als burgemeester van de gemeente X. ben ik in deze hoedanigheid gemachtigd om een verklaring af te leggen. Ik neem kennis van de aangifte van S. L.. Ik zal er voor zorgen dat de zaak de gepaste opvolging krijgt. Deze zaak zal bij de verzekering van de gemeente aanhangig worden gemaakt. De technische dienst van de gemeente zal onmiddellijk de herstelling van de verzakking laten uitvoeren om herhaling van de feiten te voorkomen”.
De burgemeester is bevoegd voor de bestuurlijke politie (art. 133 nieuwe gemeentewet) en kan qualitate qua, een verklaring afleggen die de gemeente bindt, zonder tussenkomst van het college of van de gemeenteraad.
Uit de verklaring van de burgemeester stelt het hof vast dat hij de aanwezigheid van de verzakking niet betwist, de materialiteit van de verzakking wordt dus niet betwist.
In conclusie geeft de gemeente trouwens zelf toe dat er een verzakking was met een diepte van 4 à 5cm en een diameter van ongeveer 40cm.
In die optiek van de verklaring van de burgemeester is het dan ook niet te verwonderen dat langere periodes verstreken zijn tussen de verschillende stappen en rechtshandelingen door S. ondernomen.
Zij verkeerde inderdaad in de overtuiging dat haar schade in der minne zou worden vergoed en geregeld.
Uit de verklaring van de burgemeester dat hij technische dienst opdracht zal geven om de verzakking te herstellen leidt het hof af dat de weg een abnormaal kenmerk vertoonde en dus “gebrekkig” was in die zin van art. 1384, lid 1 BW, zodat de gemeente dus aansprakelijk is voor vergoeding van de door geïntimeerde opgelopen schade, op basis van deze rechtsgrond.
Gezien deze vaststelling is het irrelevant te onderzoeken of er eventueel ook aansprakelijkheid zou kunnen bestaan op grond van art. 1382 – 1383 BW of art. 135 nieuwe gemeentewet.
Door de verklaring, zonder enig voorbehoud, van de burgemeester heeft de gemeente dus haar aansprakelijkheid toegegeven en aanvaard.
Tengevolge hiervan kan dan ook geen rekening worden gehouden met een eventueel gedeelde aansprakelijkheid.
Indien de gemeente van oordeel was dat de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening aansprakelijk was voor de verzakking in het wegdek en de eruit voortvloeiende schade, stond het haar vrij deze maatschappij in het geding te betrekken; zij deed dit niet.
Uit de overgelegde stukken blijkt eerder dat de gemeente op de hoogte was van de potentieel gevaarlijke verzakking en deze toestand heeft laten voortbestaan.
Toen het schadegeval zich had voorgedaan gaf de burgemeester opdracht de nodige herstellingen uit te voeren.
Het hoofdberoep is dan ook ongegrond.
*****
Het incidenteel beroep van S. is ontvankelijk doch ongegrond.
Inderdaad, rekening houdend met de gevolgen van het incident voor geïntimeerde, aanlegster op incidenteel beroep, is de door haar gevorderde schadevergoeding niet in verhouding en overdreven.
De eerste rechter heeft een oordeelkundige en billijke berekening gemaakt van de aan S. toe te kennen vergoeding.
Het bedrag van euro 2.308,83 meer aankleven zoals beslist door de eerste rechter dient dan ook te worden bevestigd.
Het incidenteel beroep is dan ook ongegrond.
OM DEZE REDENEN
HET HOF
rechtsprekend na tegenspraak en na beraad,
en bij toepassing van artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der taal in gerechtszaken:
Verklaart zowel het hoofdberoep als het incidenteel beroep ontvankelijk.
Verklaart zowel het hoofdberoep als het incidenteel beroep ongegrond.
Veroordeelt appellante op hoofdberoep tot de kosten van het hoofdberoep, vastgesteld in haren hoofde op euro 836 (186 + 650) en in hoofde van geïntimeerde op hoofdberoep op euro 650 RPV.
Veroordeelt appellante op incidenteel beroep tot de kosten van dit incidenteel beroep, vastgesteld in haren hoofde op euro 900 RPV en in hoofde van geïntimeerde op incidenteel beroep op euro 900 RPV.
Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare terechtzitting van de kamer 1S van het hof van beroep te Brussel op 2 april 2008