Wettekst
61.1. De driekleurige verkeerslichten zijn cirkelvormig en hebben de volgende betekenis :
1° rood licht betekent dat het verboden is de stopstreep of, zo er geen stopstreep is, het verkeerslicht zelf, voorbij te rijden;
2° vast oranjegeel licht betekent dat het verboden is de stopstreep of, zo er geen stopstreep is, het verkeerslicht zelf voorbij te rijden, tenzij de bestuurder bij het aangaan van dat licht het teken zo dicht genaderd is, dat hij niet meer op voldoende veilige wijze kan stoppen; zo dit licht bij een kruispunt geplaatst is, mag de bestuurder, die de stopstreep of het licht in dergelijke omstandigheden voorbijgereden is, het kruispunt evenwel slechts oversteken op voorwaarde de andere weggebruikers niet in gevaar te brengen;
3° groen licht betekent dat het verkeerslicht mag voorbijgereden worden;
4° het rode licht, het vast oranjegeel licht en het groene licht mogen respectievelijk vervangen worden door één of meer rode, oranjegele of groene pijlen. Deze pijlen hebben dezelfde betekenis als de lichten maar het verbod of de toelating is beperkt tot de richtingen die door de pijlen aangegeven worden;
5° wanneer één of meer bijkomende lichten in de vorm van één of meer groene pijlen tegelijk met een rood licht of een oranjegeel licht branden, betekenen de pijlen dat alleen in de richtingen die door de pijlen worden aangeduid mag voortgereden worden, op voorwaarde dat voorrang verleend wordt aan de bestuurders die op regelmatige wijze uit andere richtingen komen en aan de voetgangers;
6° wanneer de lichten de verlichte silhouet van een fiets voorstellen, gelden deze lichten slechts voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
61.2. De lichten worden als volgt gegroepeerd :
1° het rode licht wordt boven het oranjegele licht aangebracht; het groene licht wordt onder het oranjegele licht aangebracht.
2° de bijkomende lichten in de vorm van een pijl worden onder of naast het groene licht aangebracht.
61.3.1. De lichten volgen elkaar op als volgt :
1° het oranjegele licht verschijnt na het groene licht;
2° het rode licht verschijnt na het oranjegele licht;
3° het groene licht verschijnt na het rode licht.
61.3.2. Wanneer de verkeerslichten op een kruispunt geplaatst zijn, mogen het groene of oranjegele licht slechts verschijnen wanneer de rode lichten branden voor het verkeer dat uit de dwarswegen komt.
Op een openbare weg voorzien van een verkeersbord B9 of B15 mogen evenwel de verkeerslichten op de dwarswegen in uitzonderlijke gevallen vervangen worden door de verkeersborden B5 (Stop) :
1° wanneer de verkeerslichten geplaatst zijn om een oversteekplaats voor voetgangers te beschermen die in de nabijheid van een kruispunt ligt;
2° wanneer de verkeerslichten geplaatst zijn ter hoogte van een kruispunt gelegen in de onmiddellijke nabijheid van een ander kruispunt, dat met driekleurige verkeerslichten is uitgerust.
B5 B9 B15
61.4.1. De driekleurige cirkelvormige verkeerslichten worden rechts van de rijbaan geplaatst.
Als aanwijzing mogen zij links of boven de rijbaan en op de plaatsen waar het verkeer het rechtvaardigt, worden herhaald.
Op de kruispunten mogen zij aan de andere kant van het kruispunt links of boven de rijbaan worden herhaald.
61.4.2. De driekleurige pijlvormige verkeerslichten worden boven de rijstroken of rechts geplaatst.
Zij mogen links worden herhaald alsmede links aan de andere kant van het kruispunt.
61.4.3. Verkeerslichten mogen op dezelfde paal op ooghoogte van de bestuurder worden herhaald.
61.5. De betekenis van de driekleurige verkeerslichten kan ten behoeve van de fietsers worden gewijzigd door middel van een verkeersbord van model B22 en B23 als bedoeld in artikel 67.3.
B22 B23
Praktijk
Dat soms een voorstel voor onmiddellijke inning wordt gedaan en in andere gevallen rechtstreeks gedagvaard wordt voor de politierechtbank zonder dergelijk voorstel valt niet onder de bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof (GwH nr. 68/2009, 2 april 2009)
Een veroordeling kan niet uitgesproken worden tegen wie door het oranje licht rijdt, wanneer niet vastgesteld is dat de bestuurder zo dicht genaderd was dat hij niet meer op veilige wijze kon stoppen.
De bewijslast van het feit op de bestuurder die aangeklaagd wordt wegens overtreding van art. 61.1.2° Wegcode op voldoende wijze kon stoppen ligt bij de vervolgende partij (Cass. 12 september 2006, Pas. 2006, I, 1714).
Het negeren van een rood stoplicht is een overtreding van de derde graad, zelfs als dit een rode pijl betreft (Cass. 6 mei 2008, Pas. 2008, I, 1104).