Nr. C.14.0017.F
AXA BELGIUM nv,
tegen
P. P.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Bergen van 18 september 2013.
Afdelingsvoorzitter Albert Fettweis heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert drie middelen aan, waarvan het eerste gesteld is als volgt.
Geschonden wettelijke bepalingen
– artikel 29bis, § 1 en 5, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen;
– de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek.
Aangevochten beslissingen
Het bestreden vonnis, dat het hoger beroep van de verweerder gedeeltelijk gegrond verklaart, bevestigt het vonnis van de eerste rechter, met uitzondering van de volgende wijziging: “de huishoudelijke schade wordt gebracht op een bedrag van 137.453,61 euro”, vermeerderd met de compensatoire en gerechtelijke interesten, om de volgende redenen:
“Huishoudelijke schade
1. De eerste rechter heeft voor die post een totaalbedrag van 82.467,86 euro toege-kend, vermeerderd met de compensatoire interest tegen de wettelijke rentevoet;
– op het bedrag van 11.187,64 euro, vanaf 1 oktober 2008,
– op het bedrag van 7.504,66 euro, vanaf 1 juni 2010,
– en op het bedrag van 19.666,96 euro, vanaf 8 juni 2011.
[De verweerder vordert] de wijziging van het vonnis van de eerste rechter en vordert dus dat zijn huishoudelijke schade wordt gebracht:
– voor de verleden schade, op een bedrag van 37.482,25 euro, vermeerderd met de compensatoire interest tegen de wettelijke rentevoet, vanaf 8 maart 2010, gemiddelde datum,
– en voor de toekomstige schade, op een bedrag van 124.113,93 euro.
[…] 2. [De verweerder] verklaart
– dat ‘wijlen P. H. op de datum van het ongeval niet werkte’
– en dat zij dus de meeste huishoudelijke taken verrichtte, aangezien haar echtgenoot op het ogenblik van het ongeval daarenboven met ziekteverlof was’,
zodat, net als de eerste rechter, een graad van deelneming van de overledene aan de huishoudelijke taken van 65 pct. in aanmerking moet worden genomen.
3. De eerste rechter heeft evenwel ten onrechte geoordeeld dat ‘bij de berekening van die schade rekening [moest] worden gehouden met het aandeel “persoonlijk onderhoud” van P. H.’.
Zoals [de verweerder] terecht aanvoert, kan men zich onmogelijk voorstellen hoe de verdwijning van een echtgenoot de andere echtgenoot zou bevrijden van de gebruikelijke huishoudelijke taken.
Daarenboven is in de graad van deelneming aan de huishoudelijke taken reeds rekening gehouden met de huishoudelijke activiteit die de overledene aan haar eigen onderhoud besteedde.
[…] 5. In navolging van de eerste rechter moet de economische waarde van het huishouden vastgesteld worden op 35 euro, min 5 euro per kind dat het echtelijk dak verlaat.
[…] 6. Op het ogenblik van het ongeval had het huishouden drie kinderen waaronder J., een leerling-kok, en L., een leerling-verkoopster in een bakkers-winkel.
In dat verband heeft de eerste rechter terecht geoordeeld dat ‘de twee laatstgenoemden de echtelijke verblijfplaats, gelet op het type beroep waarvoor zij gekozen hebben, zullen verlaten op hun eenentwintigste’.
Er zijn dus vier verschillende periodes:
a) Eerste periode (van 14 november 2007, datum van het overlijden, tot 1 september 2009, datum van de 21ste verjaardag van L. P.)
Voor die periode moet een huishouden met drie kinderen in aanmerking worden genomen.
[…] De berekening geschiedt dus als volgt: 35 euro × 657 dagen × 65 pct. × 0,998 = 14.916,86 euro.
[…] b) Tweede periode (van 2 september 2009 tot 7 maart 2011, datum van de 21ste verjaardag van J. P.)
Voor die periode moet een huishouden met twee kinderen in aanmerking worden genomen.
[…] De berekening geschiedt dus als volgt: 30 euro × 552 dagen × 65 pct. × 0,996 = 10.720,94 euro.
[…] c) Derde periode (van 8 maart 2011 tot 22 december 2016, datum van de 21ste verjaardag van C. P.)
Voor die periode moet een huishouden met één kind in aanmerking worden ge-nomen.
[…] De berekening geschiedt dus als volgt:
– van 8 maart 2011 tot 18 september 2013, datum van dit vonnis: 25 euro × 926 dagen × 65 pct. × 0,989 = 14.881,98 euro;
– van 19 september 2013 tot 22 december 2016: 25 euro × 1.191 dagen × 65 pct. × 0,989 = 19.140,86 euro ;
Totaal: 34.022,84 euro.
[…] d) Vierde periode (vanaf 23 december 2016)
Voor deze periode moet een basisdagvergoeding van 17,50 euro per kind in aan-merking worden genomen, zoals voorzien in de indicatieve tabel voor een huishouden zonder kind.
[…] De berekening geschiedt dus als volgt: 17,50 euro × 365 dagen × 23,347 × 65 pct.= 96.933,83 euro.
Het bestreden vonnis zal dus op dat punt gewijzigd worden”.
Grieven
Het vonnis van de eerste rechter, dat op dat punt bevestigd wordt door het bestreden vonnis, had beslist dat de eiseres enkel tot schadevergoeding gehouden kan zijn op grond van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.
De eerste paragraaf van die wetsbepaling betreft “alle schade geleden door de slachtoffers en hun rechthebbenden en voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden”.
De vijfde paragraaf preciseert dat “de regels betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van toepassing blijven op alles wat niet uitdrukkelijk bij dit artikel wordt geregeld”.
De regels van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid zijn vastgelegd in de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek. De aansprakelijke moet de schade van het slachtoffer in de regel geheel vergoeden, maar die vergoeding kan die geleden schade niet overtreffen.
Het vonnis van de eerste rechter had beslist dat “bij de berekening van de schade rekening moet worden gehouden met het aandeel “persoonlijk onderhoud” van P. H.” en dat, bij gebrek aan bewijs van het netto-inkomen van het huishouden, het gedeelte van de huishoudelijke activiteit die laatstgenoemde aan zichzelf besteedde, overeenkwam met “een gemiddelde onderhoudspercentage van 25 pct. voor de eerste periode (3 kinderen ten laste), 30 pct. voor de tweede (2 kinderen), 35 pct. voor de derde (één kind) en 45 pct. voor de vierde (geen kinderen meer ten laste)”.
Dat vonnis, dat de economische dagwaarde van het huishouden op de datum van het ongeval vaststelt op 35 euro, welk bedrag vervolgens verminderd wordt met 5 euro per kind dat het echtelijk dak verlaat, had met dat aandeel “persoonlijk onderhoud” van P. H. rekening gehouden door, voor elke vergoedingsperiode, de voormelde percentages af te trekken van de economische waarde van het huishou-den.
Het bestreden vonnis bevestigt de door de eerste rechter vastgestelde economische waarde van het huishouden.
Ook P. H.’s aandeel betreffende haar persoonlijk onderhoud trekt het niet in twijfel.
Het bestreden vonnis oordeelt daarentegen dat de eerste rechter, in zijn berekening van de schade, ten onrechte het aandeel “persoonlijk onderhoud” van P.H. in aanmerking heeft genomen.
De huishoudelijke schade van de overlevende echtgenoot bestaat in de derving van het voordeel dat laatstgenoemde zelf uit de huishoudelijke activiteit van het slachtoffer haalde.
Om te voorkomen dat niet-geleden schade vergoed wordt, moet bij het berekenen van die schade rekening worden gehouden met het aandeel “persoonlijk onderhoud” van het slachtoffer, dat na diens overlijden door het huishouden wordt uitgespaard.
In deze zaak beslist het bestreden vonnis dat “de economische waarde van het huishouden, in navolging van de eerste rechter, vastgesteld moet worden op 35 euro, min 5 euro per kind dat het echtelijk dak verlaat”, maar overweegt het dat de eerste rechter ten onrechte het aandeel “persoonlijk onderhoud” van verweerders overleden echtgenote heeft afgetrokken van het bedrag van de huishoudelijke schade. Daaruit volgt dat het bestreden vonnis, dat bij het berekenen van de huishoudelijke schade van de verweerder weigert rekening te houden met het aandeel “persoonlijk onderhoud” van het slachtoffer dat na diens overlijden door het huishouden wordt uitgespaard en dat “de post huishoudelijke schade op een bedrag van 137.453,61 euro” vaststelt, kent aan de verweerder aldus een vergoeding toe die de werkelijk geleden schade te boven gaat en schendt zodoende de eerste paragraaf van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, alsook de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek, zoals ze krachtens de vijfde paragraaf van de voormelde wetsbepaling op deze zaak van toepassing zijn.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel
De huishoudelijke schade van de overlevende echtgenoot bestaat in de derving van het voordeel dat laatstgenoemde zelf uit de huishoudelijke activiteit van het slachtoffer haalde. Om te voorkomen dat niet-geleden schade vergoed wordt, moet bij het berekenen van die schade rekening worden gehouden met het aandeel “persoonlijk onderhoud” van het slachtoffer, dat na diens overlijden door het huishouden wordt uitgespaard.
Het bestreden vonnis overweegt dat bij het berekenen van de huishoudelijke schade van de verweerder het aandeel “persoonlijk onderhoud” van zijn overleden echtgenote niet in aanmerking mag worden genomen, op grond dat “men zich onmogelijk kan voorstellen hoe de verdwijning van een echtgenoot de andere echtgenoot zou bevrijden van de gebruikelijke huishoudelijke taken” en dat “in de graad van deelneming aan de huishoudelijke taken daarenboven reeds rekening is gehouden met de huishoudelijke activiteit die de overledene aan haar eigen on-derhoud besteedde”.
Het bestreden vonnis, dat bij het berekenen van verweerders huishoudelijke schade rekening weigert te houden met het aandeel “persoonlijk onderhoud” van het slachtoffer dat door het huishouden uitgespaard wordt, kent de verweerder een vergoeding toe die de werkelijk geleden schade te boven gaat en schendt derhalve de in het middel bedoelde wetsbepalingen.
Het middel is gegrond.
Overige grieven
Er bestaat geen grond tot onderzoek van de overige middelen, die niet kunnen lei-den tot ruimere vernietiging.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden vonnis, in zoverre het uitspraak doet over de huishoude-lijke schade van de verweerder en over de kosten van het hoger beroep.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeel-telijk vernietigde vonnis.
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de aldus beperkte zaak naar de rechtbank van eerste aanleg Waals-Brabant, zitting houdende in hoger beroep.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afde-lingsvoorzitter Christian Storck, raadsheer Didier Batselé, afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, de raadsheren Michel Lemal en Sabine Geubel, en in openbare terechtzitting van 5 maart 2015 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Thierry Werquin, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont.