Artikel 1. § 1. Niettegenstaande ieder strijdig beding zijn aan de bepalingen van deze wet onderworpen :
1° de concessies van alleenverkoop;
2° de verkoopconcessies krachtens welke de concessiehouder nagenoeg alle produkten waarop de overeenkomst slaat in het concessiegebied verkoopt;
3° de verkoopconcessies waarbij de concessiegever de concessiehouder belangrijke verplichtingen oplegt, die op strikte en bijzondere wijze aan de concessie gekoppeld zijn en waarvan de last zo zwaar is dat de concessiehouder groot nadeel zou lijden in geval van beëindiging van de concessie.
§ 2. Een verkoopconcessie, in de zin van deze wet, is iedere overeenkomst krachtens welke een concessiegever aan een of meer concessiehouders het recht voorbehoudt in eigen naam en voor eigen rekening produkten te verkopen, die hijzelf vervaardigt of verdeelt.
Art. 2. (Een voor onbepaalde tijd verleende, aan deze wet verkoopconcessie) kan, behalve bij grove tekortkoming van een van de partijen aan haar verplichtingen, niet worden beëindigd dan met een redelijke opzeggingstermijn of een billijke vergoeding die door partijen worden bepaald bij de opzegging van het contract.
Zijn partijen het niet eens, dan doet de rechter uitspraak naar billijkheid, eventueel met inachtneming van de gebruiken.
Art. 3. (Ingeval de verkoopconcessie als bedoeld in artikel 2 door de concessiegever wordt beëindigd) op andere gronden dan een grove tekortkoming van de concessiehouder, of ingeval deze laatste het contract beëindigt wegens grove tekortkoming van de concessiegever, kan de concessiehouder aanspraak maken op een billijke bijkomende vergoeding. Deze vergoeding wordt, al naar het geval, geraamd in functie van de volgende elementen :
1° De bekende meerwaarde inzake cliëntele die door de concessiehouder is aangebracht en die aan de concessiegever verblijft na de beëindiging van het contract;
2° De kosten die de concessiehouder gedaan heeft met het oog op de exploitatie van de concessie en die aan de concessiegever voordelen mochten opleveren na het eindigen van het contract;
3° Het rouwgeld dat de concessiehouder verschuldigd is aan het personeel dat hij verplicht is te ontslaan tengevolge van de beëindiging van de verkoopconcessie. <W 13-4-1971, art. 3>
Zijn partijen het niet eens, dan doet de rechter uitspraak naar billijkheid, eventueel met inachtneming van de gebruiken.
Art. 3bis. Wanneer een aan deze wet onderworpen verkoopconcessie voor bepaalde tijd wordt verleend, worden de partijen geacht te hebben ingestemd met een vernieuwing van het contract, hetzij voor onbepaalde tijd, hetzij voor de in een eventueel beding van stilzwijgende verlenging vastgestelde tijd, tenzij zij bij een ter post aangetekende brief ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór de overeengekomen termijn opzegging hebben gegeven.
Wanneer een voor bepaalde tijd verleende concessie tweemaal werd vernieuwd, ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract al dan niet werden gewijzigd tussen dezelfde partijen, of wanneer zij tweemaal stilzwijgend werd verlengd ten gevolge van een beding van het contract, wordt elke latere verlenging geacht te zijn toegestaan voor onbepaalde tijd.
Art. 4. De benadeelde concessiehouder kan, bij de beëindiging van een verkoopconcessie met uitwerking voor het gehele Belgische grondgebied of een deel ervan, in elk geval de concessiegever in België dagvaarden, hetzij voor de rechter van zijn eigen woonplaats, hetzij voor de rechter van de woonplaats of de zetel van de concessiegever.
Ingeval het geschil voor een Belgische rechtbank wordt gebracht, zal deze uitsluitend de Belgische wet toepassen.
Art. 5. De in de voorafgaande artikelen bepaalde regelen zijn van toepassing op de door een concessiehouder aan een of verscheidene onderconcessiehouders verleende verkoopconcessies.
Wanneer het contract van een onderconcessiehouder voor onbepaalde tijd is verleend en het ten gevolge van de verbreking van het contract van de concessiehouder, buiten de wil of de schuld van deze laatste, wordt verbroken, kan de concessiehouder de in de artikelen 2 en 3 bepaalde rechten evenwel slechts laten gelden tegenover degene, die de oorspronkelijke verbreking heeft bewerkt.
Wanneer het contract van een onderconcessiehouder voor bepaalde tijd is verleend en het normaal moet eindigen op dezelfde datum als het hoofdcontract, beschikt de concessiehouder die van de concessiegever een opzegging ontvangt, alleszins over een termijn van veertien volle dagen vanaf de ontvangst van deze opzegging om de onderconcessiehouder kennis te geven van een opzegging.
6. De bepalingen van deze wet zijn van toepassing niettegenstaande hiermede strijdige overeenkomsten, gesloten vóór de (einde) van het contract waarbij de concessie is verleend.
Zij zijn van toepassing op de (verkoopconcessies) verleend vóór de inwerkingtreding van deze wet.