Vergoeding voor cliënteel
De Handelsagentuurwet had als één van de belangrijkste verwezenlijkingen dat de handelsagent vergoed wordt voor de aangebrachte klanten die automatisch voordeel zouden blijven opleveren voor de principaal.
Deze vergoeding wordt de uitwinningsvergoeding genoemd.
De uitwinningsvergoeding draait dus rond een vergoeding voor cliënteel en heeft geen uitstaans met de opzegging op zich.
De vergoeding heeft essentieel betrekking op de voordelen of meerwaarde die de principaal nog haalt uit de inspanningen van de handelsagent die ertoe hebben gestrekt om voor de principaal een bepaald cliënteel te bekomen. In die zin is er niet echt sprake van een schadevergoeding, maar eerder een vergoeding die als tegenprestatie geldt.
Voorwaarden
Aan de toekenning van een uitwinningsvergoeding zijn vanzelfsprekend strenge voorwaarden verbonden.
Alleszins moet er aan twee cumulatieve voorwaarden tegelijk voldaan zijn:
– De handelsagent moet nieuwe klanten hebben aangebracht of binnen het bestaande cliënteel de zaken gevoelig uitgebreid hebben.
– Deze uitbreiding van de zaken moet de principaal nog aanzienlijke voordelen opbrengen na het einde van de overeenkomst.
Deze voorwaarden gelden zowel voor overeenkomsten van bepaalde als onbepaalde duur.
Het bewijs dat aan deze voorwaarden voldaan is, moet geleverd worden door de handelsagent. De aanbreng van cliënteel is een feitenkwestie, en in handelszaken is bovendien de vrije bewijsvoering toegelaten. Dit houdt in dat de handelsagent allerhande bewijzen mag aanvoeren om te bewijzen dat een uitwinningsvergoeding verschuldigd is. Mogelijke bewijsmiddelen kunnen o.a. zijn: een nauwkeurig bijgehouden dagjournaal met bewijsstukken, e-mails houdende communicatie met het cliënteel, …
De handelsagent dient daarnaast evenwel geen schade meer te bewijzen. Van zodra aan de voorwaarden voldaan is, ontstaat het recht op vergoeding.
Vermoeden aanbreng cliënteel
Enkel wanneer een niet-concurrentiebeding is opgenomen in de handelsagentuurovereenkomst zal de handelsagent het bewijs niet zelf moeten aanleveren. In dat geval stipuleert de wetgeving dat er een vermoeden bestaat dat de handelsagent cliënteel heeft aangebracht én dat de principaal daarvan na de beëindiging van de overeenkomst nog steeds aanzienlijke voordelen geniet.
Bedrag van de uitwinningsvergoeding
Er bestaat geen concrete berekeningswijze om de uitwinningsvergoeding te bepalen.
De wet bepaalt enkel vaag dat het bedrag van de uitwinningsvergoeding bepaald wordt “rekening houdend zowel met gerealiseerde uitbreiding van de zaken als met de aanbreng van klanten.”
Wel kunnen de partijen in principe het bedrag van de uitwinningsvergoeding vooraf bepalen, voorzover dit niet ten nadele van de handelsagent gebeurt. Dit is slechts het geval wanneer minimaal de maximaal door de wet toegestane vergoeding wordt bepaald. Zelf een hoger bedrag dan de wettelijk voorziene maximumvergoeding is toegelaten. Wanneer de handelsagent ingevolge een beding vooraf reeds genoegen moet nemen met een vergoeding die minder bedraagt dan het wettelijk maximum is dit niet geldig.
Het bedrag van de uitwinningsvergoeding kan bij gebreke aan begroting door de partijen door de feitenrechter op discretionaire wijze bepaald worden.
De rechter moet enkel rekening houden met het maximumbedrag dat de wetgever heeft voorzien. In casu is dit maximumbedrag een jaar vergoeding berekend op:
– Het gemiddelde van de vijf aan de beëindiging voorafgaande jaren.
– Het gemiddelde van de voorafgaande jaren indien de overeenkomst geen 5 jaar heeft geduurd.
De rechter kan verschillende criteria in aanmerking nemen om de uitwinningsvergoeding te bepalen, zoals:
– De duur van de handelsagentuur.
– De voor de principaal gerealiseerde omzet of vermeerdering daarvan.
– Het feit dat de agent voor meerdere principalen optreedt.
Het begroten van een uitwinningsvergoeding is dus grotendeels natte vingerwerk, waarbij de rechter zich bovendien kan laten leiden door de billijkheid. Het verdient daarom aanbeveling de vordering tot betaling van een uitwinningsvergoeding zo goed mogelijk te onderbouwen. Omgekeerd kan de principaal de vergoeding aanzienlijk beperking, indien aangetoond kan worden dat de voordelen die nadien nog uit het aangebrachte cliënteel volgen eerder beperkt zijn.