Nummer met lokaal tarief

Artikels

Geen aansprakelijkheid notaris bij aanbieden voorkooprecht

In deze uitspraak wordt de aansprakelijkheid van de notaris bekeken ingevolge het afzonderlijk aanbieden van een voorkooprecht betreffende 2 eigendommen die gezamenlijk werden aangekocht.

Door de appellanten wordt een aankoop- en verkoopbelofte ondertekent betreffende enerzijds enkele percelen bos en anderzijds een landhuis en percelen weiland en park van 2 onderscheiden verkopers. De koop wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat eventuele voorkooprechten niet uitgeoefend zouden worden.

De notaris biedt bij 2 afzonderlijke brieven het voorkooprecht op de verschillende eigendommen aan.

Enkel op de percelen bosgrond wordt het voorkooprecht uitgeoefend.

Het Agentschap voor Natuur en Bos deelt bij volgende brief aan de kopers mee “dat, naar haar oordeel, er sprake was van één verkocht lot aan één verkoopprijs en dat het recht van voorkoop dan ook voor de totaliteit had moeten worden aangeboden”.

Echter gaan de kopers zonder meer over tot het tekenen van de notariële akte van de verkoop van de resterende eigendommen.

Pas een jaar later gaan de kopers over tot het in gebreke stellen van de notaris waarbij een vergoeding wordt gevraagd voor de schade die de kopers lijden wegens het gesplitst aanbieden van het voorkooprecht.

De kopers vorderden een schadevergoeding van 200.000,00 EUR

Het Hof oordeelt echter dat het om twee te onderscheiden rechtshandelingen gaat, niettegenstaande het schrijven van het Agentschap voor Natuur en Bos.

Ook een schending van de voorlichtingsplicht van de notaris overeenkomstig artikel 9, §1, derde lid van de Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het Notarisambt wordt niet aanvaard.

Het Hof zet hieromtrent eerst de algemene principes uiteen:

“Krachtens deze wetsbepaling heeft de notaris, naast het verlenen van de authenticiteit, een uit zijn vertrouwensopdracht voortvloeiende en ten aanzien van iedere partij te vervullen raadgevingsverplichting met een drievoudig voorwerp: een voorlichtingsplicht, een onderzoeksplicht en een verplichting formaliteiten te vervullen na het verlijden van de akte. Die verplichtingen van de notaris zijn te aanzien als middelenverbintenissen. Criterium ter beoordeling van de aansprakelijkheid van de notaris is derhalve de (in abstracto) vergelijking van de gedraging van de notaris met de veronderstelde gedragswijze van een normaal zorgvuldig en omzichtig notaris (de goede huisvader) geplaatst in dezelfde concrete externe omstandigheden. Fout is er zodra er een afwijking is van de veronderstelde gedraging van de goede huisvader.”

Om dan te oordelen dat er in casu geen enkele fout is begaan. Temeer de kopers in de notariële aankoopakte de notaris van haar aansprakelijkheid hadden geëxonereerd en op dat moment reeds kennis hadden van de eventueel begane fout.

Ten slotte hadden de kopers nog een vordering ingesteld omtrent het niet mee verkopen van het bijgebouw en het niet vergund zijn van het bijhuis. Deze vordering werd echter voor het eerst in hoger beroep opgeworpen, zodat de vordering daaromtrent niet-toelaatbaar werd verklaard aangezien het een nieuwe vordering conform art. 807 Ger.W. betreft.

Meer Lezen

Stedenbouwkundige informatie bij aankoopbelofte

Het aanzien door de eerste rechter (en niet betwist in graad van hoger beroep) van een aankoopbelofte als een koopovereenkomst betreft enkel het negotium en niet het instrumentum. De verplichtingen van artikel 141 DRO zijn hierop niet van toepassing. De niet-vermelding van de stedenbouwkundige bestemming van het onroerend goed in de aankoopbelofte is zodoende niet strafrechtelijk gesanctioneerd. Bij afwezigheid van verdere kunstgrepen is geen bedrog voorhanden.

Waar niet bewezen wordt dat de koper voorafgaand aan de ondertekening van de aankoopbelofte, de nodige informatie heeft ingewonnen omtrent de stedenbouwkundige mogelijkheden van het aan te kopen onroerend goed, zulks in functie van de door geplande inrichting van de bedrijfsruimte als atelier en stapelplaats van glas, is er geen verschoonbare dwaling in zijnen hoofde.

Meer Lezen

Geen ontbinding van optieovereenkomst

Dit arrest heeft betrekking op een geschonden verkoopbelofte, oftewel ook optie-overeenkomst genaamd.

De verkoper belooft daarbij gedurende een bepaalde periode bij voorrang het goed te verkopen aan de aangeduide potentiële koper.

In essentie wijst het Hof op het niet-opzegbare karakter van een verkoopbelofte (hetgeen ook mutatis mutandis zou gelden voor een aankoopbelofte). Principieel kan hieraan een schadevergoeding gekoppeld worden. In dit geval werd de clausule voor deze schadevergoeding evenwel onnauwkeurig opgesteld, en beriep de potentiële koper zich voor haar schade enkel daarop, zodat beide vorderingen (ontbinding en schadevergoeding) afgewezen werden.

Samenvatting: De tussen de partijen gesloten “optie-overeenkomst” is een eenzijdige verkoopbelofte die niet het voorwerp kan uitmaken van een vordering tot ontbinding op grond van artikel 1184 B.W. Dit laatste geldt énkel voor wederkerige overeenkomsten.

Een eenzijdige opzegging van eenzijdig contract, zoals de verkoopbelofte, is mogelijk doch énkel wanneer de wet, de bijzondere aard van het contract, een contractueel beding of een algemeen beginsel, zulks toelaat.

Meer Lezen

Onrechtmatige afwerving door misbruik klantenlijsten

De afwerving van cliënteel is onrechtmatig als de volgende begeleidende omstandigheden bewezen zijn: misbruik van de klantenlijsten door een voormalige werknemer, het zich uitgeven door de voormalige werknemer als nog steeds in dienst zijnde, het zich uitgeven als een onderaannemer van de voormalige werknemer.

Meer Lezen

Niet-concurrentiebeding overnameovereenkomst en kort geding

In casu zijn We prima facie beoordeeld van mening dat het geenszins zeker is dat het niet-concurrentiebeding opgenomen in de overnameovereenkomst, door de bodemrechter als geldig zal worden gezien. Immers is er niet alleen de vraag of een niet-concurrentiebeding over acht jaar niet overdreven is en wel de toets aan het principe van de vrijheid van handel, ingeschreven in artikel 7 van het decreet d’Allarde van 2-17 maart 1791, kan doorstaan. Maar bovendien blijft de vraag of het beding wel te rijmen valt met de bepaling van artikel 65 §2 alinea 4, 3° of artikel 65 §8 AOW 3 juli 1978 waar het niet-concurrentiebeding 12 maanden overstijgt terwijl bovendien de werkgever hier de arbeidsovereenkomst, anders dan om dringende redenen, heeft beëindigd.

Nu de rechten van hier onvoldoende onzeker zijn om een dermate zware sanctie als het verbod om een concurrerende activiteit op te starten te verantwoorden.

Meer Lezen

Contractbreuk en afwerving van cliënteel

Het afwerven van cliënteel van een concurrent is op zich geoorloofd, vermits deze voortvloeit uit de vrijheid van concurrentie. Deze afwerving wordt onrecht-matig op het ogenblik dat zij gepaard gaat met bijzondere omstandigheden en omwille van het doel dat zij beoogt (Gent, 5 mei 1999, Jaarboek Handels-praktijken & Mededinging 1999, 528).

Appellanten verwijzen naar de vier cumulatieve voorwaarden welke moeten vervuld zijn opdat er sprake zou kunnen zijn van derde-medeplichtigheid aan contractbreuk (cfr. Cass., 28 november 2002, T.B.B.R. 2004, 402).Er moet echter een belangrijk onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds derde-medeplichtigheid aan contractbreuk, wat op zichzelf reeds onrechtmatig is en het voorwerp van een contractuele vordering, en anderzijds het aanzetten tot contractbreuk als bijkomende bezwarende omstandigheid in het kader van afwerving van cliënteel als oneerlijke handelspraktijk en voorwerp van een stakingsvordering. In huidige procedure moet geïntimeerde niet aantonen dat de vier voorwaarden tot daadwerkelijke derde-medeplichtigheid aan contractbreuk zijn vervuld.

Cliënteel dat contractueel verbonden is, kan niet als “res nullius” worden beschouwd en heeft een patrimoniaal karakter. De vrijheid van concurrentie is veel beperkter m.b.t. contractueel verbonden cliënteel dan t.o.v. vrij cliënteel. Appellanten kunnen moeilijk stellen dat zij niet op de hoogte waren van de lopende contracten tussen geïntimeerde en haar klanten.

Meer Lezen

Geen toepassing woningbouwwet indien bewoonbaar

Een onroerend goed in aanbouw is een onroerend goed waarvan de bouw niet voltooid is; de bouw van een onroerend goed is voltooid wanneer de werkzaamheden zodanig zijn gevorderd dat het gebouw normaal kan worden bewoond.

Meer Lezen

Uitwerking van arbitragebeding na nietigheid overeenkomst

In deze casus werd door de kopers de nietigheid van de koopovereenkomst gevorderd wegens schendingen van de Wet Breyne en het Vlaams Decreet van ruimtelijke ordening. Omdat de verkoopovereenkomst tevens een arbitragebeding moest het Hof van Beroep, waar de zaak in hoger beroep terechtkwam, haar rechtsmacht onderzoeken.

Het Hof van Beroep oordeelde dat zij weldegelijk de nodige rechtsmacht had, waarop de appellant prompt in cassatie ging.

Het Hof van Cassatie diende zich in dit arrest dus uit te spreken over de gevolgen van een arbitragebeding wanneer de overeenkomst nietig verklaard wordt, bijvoorbeeld door nietigheid wegens schending van de Wet Breyne.

Het Hof overweegt dat een arbitragebeding volgens de regels van het gerechtelijk wetboek blijft bestaan op zich, wanneer de onderliggende overeenkomst nietig wordt verklaard. Doch feitenrechter dient na te gaan welke gevolgen de overeenkomst verbindt aan de nietigheid, indien daarover niets anders bepaald is, blijft het arbitragebeding in principe bestaan.

Meer Lezen

Verbrekingsvergoeding consument onwettig

In een baanbrekend arrest heeft het Hof van Beroep te Antwerpen op een beroep ingesteld door Cassier & Van Maldeghem Advocaten beslist dat een verbrekingsvergoeding ten aanzien van een consument onwettig is, wanneer deze enkel voorzien is in de algemene voorwaarden.

Meer Lezen